Wie kent Piet Schilp niet, de olieboer van de Koog? Je weet wel die met paard en wagen langs de deur komt en op latere leeftijd getrouwd is met Kaatje, de dochter van de visboer van Zaandijk. Piet heeft een vrouw, maar Kaatje heeft me toch een grote mond. En dat wordt met de dag erger.
Ze heeft Piet in de tang. Als ze bij vrienden op visite gaan, zegt hij goejeavond en zij de rest. Hij doet al het werk terwijl zij koffie zit te drinken met haar moeder en de laatste roddels doorneemt. Dat stoort Piet. Evenals haar ongunstige bijnaam die door de Koog gonst: “Kaik oit veur Jufrouw Tong.”
Het is een kwestie van volhouden, denkt Piet, maar op het laatst heeft hij helemaal niks meer te vertellen. Voor het slapen gaan, bereikt hun liefdesrelatie een dieptepunt. Piet krijgt zelfs de indruk dat zijn vrouw geen verschil ziet tussen hem zijn paard. Zij draaft en hinnikt net zolang door tot Piet om rust smeekt.
Op een zonnige ochtend brengt Piet de oliewagen in orde. Het belooft een zorgeloze dag te worden. Hij fluit een vrolijk lied. Dat bevordert de stemming en de handel. De trouwe merrie hinnikt blij als Piet haar voor de wagen spant. Ach, hoeveel jaren trouwe dienst heeft ze er al niet opzitten? Alle straten van de Zaanstreek kent ze. Piet klopt haar op de hals. Waarom denkt hij juist nu terug aan de jaren toen Berta en hij zoveel roem oogstten bij de kermisdraverijen in de Stationsstraat van Zaandam. De snelle viervoeter hield de andere paarden achter zich. Maar nu is Berta oud en krammenakkig.
Ze zijn nog maar net op weg en naderen de sluisbrug bij Hotel De Waakzaamheid, als Berta kuren vertoont. De ouwe trouwe merrie struikelt. En dat terwijl ze altijd traag maar naar tevredenheid functioneerde. “Loop door,” beveelt haar eigenaar. Waar deze thuis niets te zeggen heeft, mag hij nu de baas spelen. Het paard gehoorzaamt met angstige ogen en schuim om de mond. Verderop ter hoogte van de stijfselfabriek zakt het arme dier voor de tweede keer door de hoeven. Piet krijgt hulp van enkele Koger staifselkneters bij het opbeuren van zijn ene paardenkracht. Na tweehonderd meter vlak voor het gemeentehuis valt het edele dier voor de laatste keer in onmacht en blijft liggen. Toegestroomde melkventers zetten hun kar aan de kant en proberen nog enige hulp te bieden. Maar er zit geen leven meer in het edele dier.
Zo kan het niet langer. Piet krijgt een heldere ingeving. Dit is de kans van zijn leven. Hij wandelt terug naar huis en komt onderweg met de paardenslager overeen dat deze op fifty-fifty-basis zijn vakmanschap mag tonen. “Graag man, graag, ik ga meteen aan de slacht,” roept de slager met glanzende ogen en hakmessen. Jan haalt Kaatje van huis die net zat te koffieleuten met buussie Bos. Ze volgt hem loid baljarend en met tegenzin.
Ter hoogte van het openbare schooltje schuin tegenover het gemeentehuis, horen ze kinderstemmen. Het gebouw waar Piet heeft leren lezen en schrijven. Wim, zus en Jet. Waar Ot en Sien samen spelen en hand in hand ordelijk in de rij staan als het speelkwartier met z’n tikkie de man, bokkiespringen, bossen, tollen, hoepelen, touwtje springen en opskoilders voorbij is. In volmaakte gelijkwaardigheid. Hun persoonlijkheidsontwikkeling laat dat toe en de kracht van de opvoeding. Nog wel.
“Kijk vrouw,” zegt hij, “hier staat de wagen en daar lag het paard. We moeten toch verder. Dus vort vrouw, jij het hoofdstel om en het bit in.” “Dat doe ik niet,” zegt ze. “Wat zeg je? Vort vrouw. Nou zeg ik het voor de tweede keer. Pas op als ik het voor de derde keer moet zeggen.” Trillend gehoorzaamt Kaatje. De tocht gaat verder. Hij op de wagen met de zweep en zij als trekvrouw.
Ze hebben veel bekijks. De bakker vraagt skuddeboikend van het lachen: “Vrouwtje, lukt het een beetje? Deur det hoofdstel zit je haar helegaar in de tist.” “Ach, hou je stil,” zegt ze. “Ik kan het nauwelijks begaffelen. Het paard doet het niet meer en als ik niet doe wat Piet zegt, raken we failliet.” De volgende dag zien de Kogers niet alleen de olieman met een trekvrouw voor de wagen, ook de bakker heeft er een. Weer een dag later de melkboer, de voddenboer en de groenteboer. En op zondag zijn het de notaris, de dokter en de burgemeester die de zweep laten knallen.
Sindsdien klinkt het overal op de Koog: “Vort vrouw.”
Johan Kruiver
Uit: Het mooiste meisje van de Zaanstreek, Zaandam 2009.