Ferme jongens, stoere knapen deden aan voetballen. Op straat was daar alle gelegenheid voor, autoverkeer was er nauwelijks. Vier klinkers werden in hun lengte op de straat gezet en hup daar hadden we de doelpalen.
Fietsers reden om het speelveld heen, bleven soms staan om ons aan te moedigen. Ook viel er voor hen wel wat te genieten want er waren spelers bij die het ver zouden schoppen.
Deze talenten gingen al snel in een officieel elftal spelen. Ik ook, om snel vast te stellen dat ik geen talent had. Jammer? Ach wel nee, je deed je best en liet heel sociaal de goals door anderen maken. Het trappen tegen een lederen bal vond ik een zwaar karwei, het juist richten nog moeilijker. Afijn, niet mijn sport.
Lederen ballen waren kwetsbaar, na enige woeste aanvallen moesten ze opgelapt worden. Dat deed een leerbewerker die vlakbij me woonde, die op een slaapkamertje daar alle gereedschap voor had.
Daar kwam weer een jutezak vol ballen, hij had het er druk mee. En hoe gaat het met jouw voetbalschoenen, jongen? Moeten die niet eens behandeld worden? Nee hoor buurman, ik ben er heel voorzichtig mee, ik kan er alleen maar mee punteren. Buurman wist genoeg, aan mijn schoenen was zijn beroepseer niet besteed. Het waren Engelse schoenen die mijn ouders van een trip naar Engeland hadden meegenomen. Zeker, ze waren van leer, maar de punt was verhoogd en keihard alsof er staal in was verwerkt. Geen schoenen om met de bal te jongleren, wel zeer geschikt voor het hard en rechtlijnig trappen, het zogenaamde punteren.
Als rechtgeaarde Koger speelde ik natuurlijk in K.F.C.‚ de Koger Football Club. Football, net zo Engels als mijn voetbalschoenen.
Het mocht allemaal niet baten, maar als er een foto van ons elftal werd gemaakt, sloeg ik mijn arm om de schouder van een medespeler en keek in de lens alsof‚ ik de beste speler van het veld was.