Sinds mensenheugenis stroomt de ‘veenrivier’ de Zaan door een gebied van laagveen en hoogveenheuvels, afgewisseld met zeeklei gebieden. Gevoed door regenwater en, destijds, open zeewater via het Oer-IJ en de Zuiderzee, uit archeologisch onderzoek is gebleken dat in het begin van de jaartelling de rand van de Zaanlanden bij Krommenie al bewoond geweest is. Tussen de tweede en de twaalfde eeuw was de natuurlijke situatie niet meer geschikt voor menselijke bewoning. Maar in de periode 1100 tot 1400 ontstond weer menig Zaandorp-in-wording. Wormer, Jisp, Assendelft, Krommenie,
Westzaan en Oostzaan zijn de oudste nederzettingen. Zaandam, het Kalf, Knollendam en Krommeniedijk dateren uit de latere Middeleeuwen. Pas na aanleg van hoge dijken langs het IJ, lage dijken langs de Zaan en de bouw van dammen in de Zaan te Knollendam in het noorden en Zaandam in het zuiden, kon er van meer gestructureerde bewoning sprake zijn. Het dorp Zaandijk, dat in 1994 vijfhonderd jaar bestond, werd vanuit West-Zaan door een zekere Oudt-Heijn gesticht. Zaandam ontstond vanuit Oost-Zaan. Zo werden van oudsher het Guispad tussen Westzaan en Zaandijk, en het Weerpad tussen Zaandam-zuid en Oostzaan de hoofdverbindingswegen. Economische activiteiten waren er al vóór het jaar 1000. Uit die periode dateren ook de eerste dijken en de ontginningsprofielen van het veen temidden van veenplassen, kreken en afwaterende veengeulen.
Onderworpen aan door eb en vloed beheerst water en veenmeren die in de vijftiende eeuw zouden worden leeggemalen en tot polders omgetoverd, werd de prille Zaanstreek gevormd door drie eilanden. De ‘ban’nen van Assendelft en Westzaan, van Wormer en Jisp, en van Oostzanen. Er deden zich regelmatig overstromingen voor en het land kalfde af. Vandaar dat de middeleeuwse mensen zich trachtten te beschermen door de aanleg van dijken en dammen. Tussen de veenlanden werden sloten gegraven of gedolven (Assen-delft). Er ontstonden dus twee soorten dijken: de lage dijken en dammen langs de Zaan, het Schaalsmeer, de Wormer en de Enge Wormer. Aan de rand met het IJ en de grote meren werden hogere dijken als beveiliging verkozen.
Desondanks zijn er in de loop der eeuwen veel dijkdoorbraken en overstromingen geweest. Ook in 1916 nog. Veel buitendijks land werd gedeeltelijk bruikbaar gemaakt. Langs de Voorzaan bijvoorbeeld, welk gebied voor de zeevaart belangrijk werd.
De rechtlijnigheid in de nederzettingsopbouw van de allengs groeiende Zaandorpen is aan de lintbebouwing langs de dijken te danken. Deze heeft zich tot ver na 1800 voortgezet. Op oude foto’s zien we dan ook een smalle weg met een groen beboomde sloot daarnaast en aan beide zijden woningen. De op de kop van het land over de wegsloot gebouwde huizen werden door bruggetjes met de weg verbonden. Al eerder waren de wegsloten ontstaan door ontgronding ten behoeve van de dijkaanleg. Ze werden pas gedempt toen vrachtauto’s en bussen meer verkeersruimte opeisten. De eerste auto deed in 1900 zijn intocht in de streek. Tot dan vond het meeste vervoer plaats per roeiboot in de sloten, met (zeewaardige) zeil- en later motorschepen op de Zaan. Tot het begin van onze eeuw hebben alle Zaandorpen deze opbouw gekend. Hier en daar is nog een stukje wegsloot bij wijze van reservaat behouden gebleven. Zoals in Westzaan, Oost-Knollendam en in Wormerveer bij het Oversluispad.
De als waterkering bedoelde dijk- en dambescherming bepaalde de bestaansmogelijkheden voor de oorspronkelijke bevolking. De eerste bewoners moeten voornamelijk van visvangst, eendenjacht en eenvoudige landbouw geleefd hebben. Zich ’s winters verwarmend met gedroogde, gestoken veenblokken. Vooral omliggende steden en kloostergemeenschappen hebben aan de ontginning van de Zaanse veengronden bijgedragen. Door de vervening ontstonden er vanzelf steeds meer graslanden die koeien en schapen tot voer dienden. De zo kenmerkende rechthoekige landkavels werden door de loodrecht op de dijken gegraven sloten begrensd. Door afkalving en inklinking van het veen werden de sloten allengs breder. Ze bepalen sinds de zestiende eeuw het gezicht van het Zaanse waterlandschap. Zeventiende eeuwse droogleggingen hebben het aanzien van de Zaanlanden sterk veranderd. De Wormer, de Enge Wormer, het Schaalsmeer en het Starnmeer werden leeggemalen en in grasland herschapen.
Koopvaardijschepen en de walvisvaart hadden hun aandeel in de verwerkende bedrijvigheid. De ontelbare molens -alleen al in Zaandijk hebben drieënveertig molens gestaan, waarvan de oudste uit 1601 dateerde- groeiden later uit tot fabrieken die geïmporteerde en inheemse grondstoffen tot half- en eindprodukten verwerkten. Bestemd voor export, voor binnenlands gebruik en voor gebruik in de zee- en binnenscheepvaart. Na 1750 nam de industriële groei en bloei drastisch af en kende de streek een eeuw van economische flauwte en verval, zodat een deel van de bewoners naar elders trok. Het landschap bleef niettemin hetzelfde. Bloei van handel en industrie is vooral te danken geweest aan de zeer kapitaalkrachtige, hoewel relatief kleine, kerkgemeente van Doopsgezinden. De meeste gewone mensen behoorden tot de Gereformeerde kerk, een paar eeuwen geleden.
Transport langs de dijken en vaarwegen werd door de geografische situatie bepaald. De vaarwegen, via de Zaandamse sluizen aansluitend op internationale routes, bleven lang van doorslaggevend economisch belang voor de binnenscheepvaart tussen de Noordhollandse dorpen en steden en Amsterdam. De lokale economische ontwikkeling hangt hiermee nauw samen. De binnen- en buitenwaterstand werd op elkaar afgestemd door de aanleg van vele spuien met schuif- of valdeuren in de hoge en lage dijken. Deze vormden voor de scheepvaart een reeks van hindernissen, totdat een stelsel van schutsluizen werd gebouwd om het verval tussen binnen-en buitenwaterstand op te vangen.
In de zeventiende en de achttiende eeuw werden veel paden en grachten aangelegd, aansluitend op het al bestaande, laat-middeleeuwse kavelslotenpatroon. Vaak werden de huizen op de paden zo geplaatst dat een schuin hoekraam in de voorgevel uitzicht kon bieden op het hele pad. Opvallend is dat vroeger in de Zaanstreek fraai versierde koopmanshuizen, eenvoudiger herenhuizen, winkelhuizen, bedrijfspanden en arbeiderswoningen min of meer door elkaar werden gebouwd. Al zou men geen koopmanshuizen op de paden aantreffen en wist een ieder zijn hiërarchieke plaats in de samenleving die door vaders beroep, inkomen, scholing en woonplek werd bepaald. “Van wie ben je er ientje, en wat doet je vader? “was tot in mijn jeugd een bekende vraag. Men was eerder stands- dan klassebewust. Op de paden -in Zaandijk soms genoemd naar degene die zich er het eerst vestigde- vond men veelal de kleinere bedrijven met hun soms in betere doen geraakte eigenaren temidden van de minvermogenden. Wel waren er plekken langs de voor het bedrijfsleven belangrijke dijk- en waterwegen waar men meerdere gefortuneerden -de dorpselite- bij elkaar kon vinden. Zoals in de befaamde Gortershoek, tegenover de Beeldentuin bijvoorbeeld. De Zaanerven waren veelal ruim van opzet. En wie het voor de wind ging bouwde een stuk aan zijn huis (goedjaarsend) naar het water toe. Soms had men ook een ‘overtuin’ aan de andere kant van de dijksloot.
In tijden van economische bloei trokken de bedrijven als vanzelf buitenstaanders uit andere delen van het land voor hun broodwinning aan. Een kern van de oorspronkelijke bevolking, voortgekomen uit de grote gezinnen van de eerste gevestigden, vermeerderde zich en kon zich échte Zaankanter noemen. In slechtere perioden trokken de avontuurlijksten naar andere oorden. Van oudsher is de Zaanse bevolking agrarisch en op verwerkende industrie, handel en scheepvaart georiënteerd geweest. In de tweede helft van de vorige eeuw trok de economie weer wat aan. En wie de foto’s ziet van Zaandijk in die tijd, ziet een bescheiden, tamelijk homogeen uitgegroeide dorpskern in lintbebouwing met veel water en veel groen, dat met het dempen van de wegsloten en zijpaden allengs verdween.
De Zaankanters waren en zijn, over het algemeen, praktisch ingestelde mensen. Wie zijn handen uit de mouwen stak en enig ondernemersgevoel bezat kon een aardig familiebedrijf opbouwen. Niet voor niets kenden we, tot de grote recente fusiegolven, de fabrieken van de families Albert Heijn, Simon de Wit, van Teun Oly, Wessanen & Laan, Crok & Laan, Vis en Honig, Van der Stadt, Schuddeboom, Latenstein, Pieter Schoen, van bekende houthandelaren en vele anderen. De namen zijn op sommige produkten nog te herkennen, vele bedrijven zijn met andere samengegaan en/of er in opgegaan. Vaak ook verbonden geraakt met buitenlands grootkapitaal. De soms monumentale bedrijfsgebouwen langs de Zaan zijn niet zelden gesloopt en eventueel door nieuwbouw vervangen, dan wel voor particuliere woonruimte in de gegoede middenklasse bestemd. De industriële geurenmix is verdwenen. Het hout -tussen 1905 en 1913 in tophoeveelheden als balken aangevoerd- wordt op andere wijzen geïmporteerd en verwerkt. De eens zo druk bevaren waterweg lijkt hoofdzakelijk nog van belang voor pleziervaartuigen.
Wie lang uit de streek is weggeweest en de technologische vernieuwingsgolven niet heeft meegemaakt, ziet nu een stedebouwkundig onevenwichtig ingerichte streekbebouwing met hier en daar restanten van een oorspronkelijke, eigen Zaanse bouwstijl in groen geverfd hout van weleer. Voorzover historisch en architectonisch interessant zijn allerlei oude panden en pandjes onderdeel voor onderdeel afgebroken en gerestaureerd weer opgebouwd in de museale buurtjes als De Zaanse Schans, tegenover de achterzijde van de Gortershoek, en de Domineestuin achter de kerk. Waar nu veel jonge gezinnen wonen. Behalve nog hier en daar langs de grote snelwegen verdwijnt het kenmerkende veenweidelandschap.