Op 9 februari 1978 kwamen mijn neef Jacob Vis JCz. en ondergetekende plotseling in een vreemde situatie terecht. Het was de laatste dag, het laatste uur waarop de kans geboden werd om te zien wat van onze gading zou zijn in het archief van de verdwijnende B.V. Lakfabriek en Export Maatschappij v/h Jacob Vis Pz. Ook deze oude zaak verzeilde toen in de maalstroom van onontkoombaar fuseren, het opgeven van zelfstandigheid, het verdwijnen van de vertrouwde naam.
Dat alles blijkbaar tegen een behoorlijke vergoeding want tot het laatst toe was deze solide en goed geleide Zaandijker onderneming een concurrent op de markt, de moeite waard om uit te schakelen en tegelijkertijd in te lijven. Maar dan gaat alles plotseling heel snel. Overname in 1974 door Cargill Soja Industrie B.V. te Amsterdam, dochteronderneming van het Amerikaanse Cargill Inc. te Minneapolis, in 1979 gevolgd door sluiting van de Zaanse bedrijven.
Vandaar dat wij op die kille februari-middag maar enkele uren kregen om een keuze te maken. Want een keuze moest het zijn. Er was geen sprake van om alles te redden. In het halfdonker van de grote zolderruimte van het gebouw Lagedijk 126 te Zaandijk dat dateert uit 1873 stond tegen de wand een grote open kast, ongeveer 2½ meter hoog en 3 meter breed met 6 â 7 etages van diepe legplanken, volgestouwd met oude koopmansboeken, mappen en dossiers. Alles was bedekt met een zwarte laag stof. De keuze was moeilijk maar het resultaat de moeite waard. Van de meegenomen boekhouding zijn op 18 maart 1981 door de Stichting Familie Vis van Zaandijk 29 stuks in bruikleen gegeven aan het Archief van Zaanstad, thans gevestigd in Zaandam.
De oudste gegevens dateren van 1821 en het geheel bevat belangrijk materiaal dat nog niet is bestudeerd. Een aantal losse stukken is nog onder mijn berusting. Globale kennisname van die boekhouding en geschriften leverde stof voor onderstaand relaas. Voor de belangrijkste feiten uit de geschiedenis van ‘Jacob Vis Pz.’ zie de beschrijving in de Encyclopedie van de Zaanstreek blz. 740-741.
Het verraste ons dat een brokstuk van het familiearchief Vis te voorschijn kwam, aanmerkelijk ouder dan de fundering van de zaak in 1856. Jacob Vis stichtte zijn zaak op het terrein van het gesloopte huis waarin gedurende anderhalve eeuw vijf generaties Vis hadden gewoond. De laatste bewoner was Dirk Vis (1804-1884), oom van Jacob Vis Pz. en burgemeester van Zaandijk tot zijn vertrek naar Beverwijk in 1867. Bij zijn vertrek is niet alles meegenomen en zijn archiefstukken in het oude huis achtergelaten.
Sinds het begin van de 17e eeuw hebben achtereenvolgende generaties Vis de graan- en zaadhandel bedreven. De oudst bekende olieslager is Jan Jansz. Vis (coper) met de oliemolen ‘De Paap’ te Koog aan de Zaan, opgevolgd door zijn zoon Claes Jansz. Vis die stierf in 1678. Van de Zaandijker tak was Gerrit Jansz. Vis (1676-1759) de eerste olieslager. We troffen een deel van de boekhouding aan zoals die gevoerd is door de grootvader van Jacob Vis Pz, namelijk Jacob Jansz. Vis (1784-1828), een vermogend man die door een aantal verervingen in het bezit was van acht oliemolens en drie pelmolens. De vijf volwassen zoons zetten na 1828 eerst gezamenlijk de zaken voort. In 1836 kwam de definitieve scheiding. Aan de derde zoon, Pieter Vis (1806-1838) zijn toen twee pelmolens toebedeeld maar hij bleef ook geïnteresseerd in de oliehandel en olieslagerij. Zijn weduwe (Trijntje Kool 1805-1882) is eigenares van de oliemolen ‘De Koe’ te Oost-Zaandam.
De boekhouding werd gevoerd door haar zoon Jacob (1828-1888), in de wandeling Kopiet genoemd, ter onderscheiding tussen een zevental gelijknamige neven. Uit deze boekhouding leren we de bedragen kennen die besteed werden aan de onkosten van de molen en het uitbetaalde ‘slagloon’ over de jaren 1848 t/m 1856. Bij vergelijking met de kosten van de pelmolens blijkt dat er weinig verschil is met die van de oliemolen. De weduwe P. Vis handelde voornamelijk in lijn- en koolzaad. De importzaken werden nog gemeenschappelijk gedaan met haar zwagers Dirk en Klaas Vis (1809-1859), soms ook met Jacob Vis Jacobsz. (1813-1869). De binnenlandse aankopen geschiedden vaak samen met de firma Douwe Feikema te Franeker. Kopiet had geen aandeel in de affaire maar ontving jaarlijks een ‘douceur’ voor zijn werk.
Toch had hij als 20-jarige al een behoorlijk aandeel in de beslissingen. Mogelijk is het zijn initiatief geweest dat in januari 1851 met de drie ooms voor gezamenlijke rekening een poging werd gedaan tot export naar Amerika. “Per stoomschip ‘Baltimore’, kapitein F. C. Jaski, naar het adres van Arnold Engels Jr. te San Francisco zijn verscheept ‘V nos. 1-200 in Pullen 20 vaten 88 Ko lijnolie”. Dit zal geen resultaat hebben gehad maar het wordt duidelijk dat Kopiet zijn moeders zaken goed wist te behartigen.
En zowaar, ‘Vis’ 8 last koolzaad en op 26 juli 23 last lijnzaad. Jb. Vis Pz begon toen dus voor eigen rekening te handelen en kocht zelfs van zijn moeder de oliemolen ‘De Koe’ voor 6500 gulden. De verhouding met zijn moeder bleef strikt en strak financieel geregeld, vooral met het oog op de belangen van zijn twee zusters. De oudste van hen (Neeltje Vis 1830-1879) was getrouwd met Hajo Dekker (1825-1889), oliefabrikant te Westzaan en kleinzoon van de Zaandijker olieslager Hajo Houttuyn, eigenaar van acht oliemolens. Met deze zwager heeft Jb. Vis veel zaken gedaan totdat de firma Dekker failliet ging waarbij Vis grote schade leed.
Is Jacob Vis Pz. altijd al van plan geweest om van de oliezaken zijn hoofdbedrijf te maken? Het valt te betwijfelen. Hij trouwde in 1851 met zijn nichtje Clasina Maria Kuyper (1829-1860). Het huwelijk was tegen de zin van haar moeder Maartje Kuyper-Vis (1803-1854) maar de weduwe P. Vis wist haar te overreden. Het meisje was geboren te Zaandijk maar woonde toen te Goor waarheen haar moeder in 1845 noodgedwongen verhuisde na de plotselinge dood van haar man Cornelis Kuyper (1802-1845) ten gevolge van een tragisch ongeval.
Deze Cs. Kuyper was koopman en verffabrikant van de firma Cornelis Kuyper & Zoon met een zevental verfmolens, waarvan de meesten te Wormer stonden waar de familie Kuyper aanvankelijk zetelde. Hij erfde deze molens van zijn vader die zich te Zaandijk had gevestigd. Hoewel Kuyper nog in 1831 te Zaandijk een kostbaar huis liet bouwen heeft hij daarna heel andere zaken nagestreefd dan de voortzetting van de omvangrijke verfzaken. Op 1 juni 1838 heeft hij de zeven verfmolens en de daarbij horende affaire overgedaan aan de ‘bedienden’ van zijn kantoor Pieter Jansz. Haremaker, Rens de Graaf en Dirk Buys Cz., die de zaken hebben voortgezet onder de naam Haremaker de Graaf & Comp. En dus niet ‘mevr. Haremaker-de Graaff’ zoals vermeld in ‘De Windbrief’ uitg. van de Zaansche Molen febr. 1993 blz. 15 en 16. Pieter Jansz. Haremaker kreeg bekendheid door zijn ‘Mijne lotgevallen in Fransche Dienst’ (Zaandijk 1852) In 1813/14 heeft hij als dienstplichtige in het Franse leger veel te verduren gehad. Zijn plaatsvervanger – met veel moeite en kosten ingehuurd – werd namelijk op het laatste moment afgekeurd.
Hij besteedde toen zijn kapitaal aan de aankoop van de linnen- en koffiezakkenweverij met door stoom gedreven garensterkerij te Nijverdal en de door stoom gedreven ‘kunstblekerij’ te Goor, om die zaken voort te zetten onder de naam van de overleden eigenaar, de bekende Thomas Ainsworth. In de loop der dertiger jaren had hij herhaaldelijk grond aangekocht in Noetsele met als gevolg zijn erfmarkenrichterschap aldaar. Kuyper was vermogend en zeer ondernemend, bekleedde veel openbare functies: assessor te Zaandijk, lid voormalig bansbestuur, lid Provinciale Staten van Noord-Holland, dirigerend lid van de Maatschappij van Nijverheid te Haarlem. Hij zal op zijn Engelse reizen Ainsworth hebben leren kennen, was met hem bevriend. Kuyper zag voor zich en zijn zoons een grote toekomst in de Twentse textielindustrie.
Alle formaliteiten voor de overdracht waren nauwelijks vervuld toen Kuyper verongelukte. Daarmee begon een drama, de ramp was niet te overzien. Behalve offer van eigen kapitaal waren ook leningen en hypotheken gesloten die zwaar zouden drukken als niet fors werd verdiend in de gekochte ondernemingen. Maartje Kuyper-Vis nam de leiding van de zaken op zich en de eerste jaren schenen de kansen nog gunstig. Daarna begon de tegenslag, veroorzaakt door omstandigheden waar misschien zelfs de energieke Kuyper niet tegen opgewassen zou zijn geweest. De voornaamste klant, de Nederlandsche Handelmaatschappij, werd ontrouw, een vordering van 80.000 gulden bleek onvindbaar etc.
Op 6 november 1850 heeft ‘Wed. Cs. Kuyper’ per circulaire haar afstand van zaken meegedeeld.De episode – Kuyper in de Twentse textielindustrie is tamelijk onbekend, maar wel beschreven in A. Ponsteen ‘s ‘Van Noetsele tot Nijverdal’ (Enschede 1973) blz. 164-166. Zie ook D. Jordaan J.G. Hzn. in Nr. 3 van Textiel-historische Bijdragen. De koopsom van de bedrijven in 1844 bedroeg 207.000 gulden. De opbrengst van de opstallen bij veiling in 1851 bedroeg 17.500 gulden. Kopers waren de gebr. Salomonson te Almelo, het begin van een groot succes.
Het was wel heel verrassend dat we nu in het archief van Jb. Vis Pz de complete boekhouding aantroffen van de firma Th. Ainsworth over de jaren 1845-1850. Tevens bleek dat de correspondentie van M. Kuyper-Vis vanuit Goor met haar broer Dirk Vis te Zaandijk al eerder uit het archief was gelicht. De interessante boekhouding berust als bruikleen nu in het archief van Zaanstad. Dit Ainsworth-archief zal bij Dirk Vis beland zijn wegens zijn voogdijschap over de kinderen Kuyper.
Jacob Vis Pz. heeft dit drama van tamelijk nabij meegemaakt en na zijn huwelijk logeerde hij met vrouw en kind graag bij moeder Kuyper die nog in Goor was blijven wonen. Het gezin Kuyper had vele goede contacten in Twente en we komen later in de boeken van Jacob Vis veel Twentse namen tegen. Maar in de beginjaren vijftig moest hij zijn jonge gezin onderhouden en daarvoor waren de ‘douceurs’ uit moeders affaire niet voldoende. Hij ging zich ijverig toeleggen op de wijnhandel. Met veel relaties, in een tijd dat de wijn in iedere ‘fatsoenlijke’ familie een grote rol speelde, zou dat moeten lukken. Geld werd van zijn moeder geleend en van de fa. Mispelblom Reyer & Zn. te Zutphen werd voor ca. 11.000 gulden wijn betrokken.
Grootste afnemer was de plaatselijke herbergier, daarop volgde oom Dirk Vis met 680 gulden en vele familieleden, waaronder neef Jan Jansz. Vis te Amsterdam (firma Lapidoth & Vis) ter proviandering van de brik ‘Hermanus Franciscus’. Maar helaas, de wijnhandel zette geen zoden aan de dijk: over twee jaar een winstje van 660 gulden, een tijdrovende administratie wegens statiegeld en een gezellige maar dure prijscourant. Een anker rode wijn kostte 27,66 gulden, een anker St. Estèphe 31,68 gulden.
Kopiet’s financiële positie was niet ongunstig. Inzicht daarin geeft zijn “Memoriaal” dat loopt van 18 juli 1854 tot september 1858. Op 26 april 1855 ontving hij zijn deel uit de nalatenschap van zijn schoonmoeder-tante Kuyper-Vis, ongeveer 14.000 gulden, zijnde een derde van haar totaal bezit. Zij heeft dus ca. 42.000 gulden overgehouden na de likwidatie Goor Nijverdal waarin zij 4/5 van haar kapitaal had verloren. In diezelfde tijd ontving Kopiet het aandeel van zijn vrouw in de nalatenschap van stief-grootmoeder Grietje Haremaker weduwe Claas Kuyper. Dat bedroeg ruim 17.000 gulden zijnde 1/36 van die nalatenschap die in totaal dus meer dan 600.000 gulden moet hebben bedragen.
Het geld werd steeds gebruikt om zaken mee te doen, afgezien van kleine leningen aan deze en gene, o.a. aan zwager Jacob Kuyper, meestal voor zes maanden tegen 3% rente. Overigens krijgen we de indruk dat Jacob Vis Pz. en de zijnen zeer zuinig leefden maar dat hij daarentegen in de termijnhandel zowel van oliën als zaden en granen, grote risico’s durfde nemen. Daarbij zag hij er soms niet tegen op zijn effectenbezit via prolongaties tijdelijk te belenen. Dit was in de oliehandel een gebruikelijke manier van financieren die tot de tweede wereldoorlog heeft standgehouden. Voor de commissionairs in effecten was dat een gewaardeerde bron van inkomsten!
Te beginnen met het jaar 1872 en voortgezet tot na de eerste wereldoorlog heeft de firma Jacob Vis Pz. ieder jaar aan de relaties een kalender toegestuurd, verlucht met afbeeldingen van de fabrieksopstallen, de verworven prijspenningen en ook zo nu en dan fabrieksinterieurs, eerst primitief getekend, later fotografisch opgenomen. De oudste afbeeldingen van de gebouwen zijn erg primitief en romantisch, weinig waarheidsgetrouw. De tekenaar-lithograaf Willem de Lucht (1849-na 1888) heeft de gebouwen te Zaandijk nauwelijks gezien.
Soms zijn op het kalenderblad alle produkten opgesomd en dat zijn er nogal wat in 1886: Jacob Vis Pz. Zaandijk – Fabriek en Magazijn van Olie, Olijf-, Kroon- en andere plantaardige Machine-olie, Mineraal Machine-, Cylinder- en Smeer-olie, Olijf-, Boek-, Tafel-, Raap-, Patent- en Boterolie, Lijnolie, Gekookte en Gebleekte Lijnolie, Stand- en Papaverolie. – Harland & Son‘s Engelsche Lakken & Vernissen. – Scholten & Co‘s Vernis voor Waterdichte Dekkleeden, Regenpakken, Molenzeilen, Dorschkleeden enz. – Stoomfabriek van Stopverf Plamuur, krijt enz. Het was dus niet verwonderlijk dat geërfd kapitaal dadelijk in de zaak werd geplaatst. Kopiet’s tweede vrouw, Klasina Maria Feikema (Franeker 1838-1893 Haarlem) erfde in 1867 ca. 30.000 gulden van haar vader en in 1879 nog eens 40.000 gulden van haar moeder, Dieuwertje Feikema-van Gelder.
Dit was een Wormerveerse en door deze ZaansFriese huwelijken trad Jacob Vis Pz. binnen de familie van Gelder, een “famielje die toen in alles de toon aangaf”. Ook deze erfporties werden dadelijk grotendeels in het bedrijfskapitaal opgenomen. Schaalvergroting van de affaires was het voortdurend streven. Het was dan ook volstrekt niet alleen de olie uit zijn eigen molen die Jacob Vis verhandelde. Hij betrok olie van vrijwel alle fabrikanten aan de Zaan. Voor de eigen fabricage kocht hij verschillende soorten zaad via makelaars, meestal in Londen, maar ook via direkte import, zoals koolzaad uit Hongarije, lijnzaad uit Koningsbergen. Ook oliën werden geïmporteerd, waaronder olijfolie en palmolie.
Wanneer heeft de stoom in dit bedrijf zijn intree gedaan? In het archief bevond zich de Acte van Vergunning, door de minister van Binnenlandse Zaken aan de heer Jacob Vis Pz. te Zaandijk verleend op 31 januari 1866 tot “gebruik van den Stoomketel in November 1865 geplaatst in zijne patentoliefabriek Genua te Zaandijk en dienende tot zuivering van Oliën.” Daarna volgen details over de druk en de constructie. De acte is gedrukt en beschreven op zwaar geschept papier van C. & I. Honig, 70 bij 50 cm, talloze malen gevouwen en zwart bestoft. Van belang is de vermelding dat de ketel “was vervaardigd in de fabriek van den heer B. Woolderink te Zaandijk”. Is dit de oude “Sociëteit der IJzersmederij” op het Hazepad?
Jb. Vis noteerde op het schutblad van zijn Register van ontvangen en afgeleverde olie 1862-1880 een paar feiten:
- Patenterij. Juli 1862, de patentoliefabriek ‘Genua’ ingericht. Klaas Schipper de eerste knecht daarin. Afkomstig van schipper Klaas Dekker.
- Oliekokerij. 1875. Juni, bij ‘Livorno’ het eerst gekookt.
- 1876. Overgebracht naar de Wolf voor stand olie.
- 1877. 5 november, de Oude Wolf zijnde de eerste oliemolen gesloopt.
- 1877/1878 De verf- en stopverffabriek gebouwd. 15 Januari 1878 het eerste fust stopverf verkocht aan L. Kooymans, Hellevoetsluis.
- 1879 Krijtschuur bij de Wolf en krijtmalerij aangebouwd. Eest en groote pletterij.
1879 Kroon olie. Fabriekje gebouwd.Ten slotte noteerde hij nog dat de export van olie, geperst uit plat- en rondzaad in 1866 naar Duitsland 38708 vaten bedroeg en hij zelf in dat jaar 3713 vaten exporteerde. Hij had dus bijna 10% van de export in handen.
Bij het doorbladeren en sorteren van de archiefstukken krijgt men een kaleidoskopisch beeld van het bedrijf, steeds wisselend en rusteloos. Het prijsverloop op de markten werd nauwkeurig gevolgd via telegrafische inlichtingen en op de Amsterdamse beurs. Al in de jaren tachtig stuurde P.C. Vis & Co gehectografeerde informaties met prijsverloop, vraag en aanbod.
Pieter Cornelis Vis (1852-1892) was de oudste zoon, bijzonder schrander en al vroeg – na zorgvuldige verkenningen in vele landen – gestart met een eigen commissiebedrijf (1874) dat tot ver in de 20e eeuw grote bloei kende. Zie ‘Gedenkboek ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de N.V. Agentuur en Commissiehandel voorheen P.C. Vis & Go.’, Amsterdam 1949.
Talrijk zijn de informaties uit binnen- en buitenland met betrekking tot de betrouwbaarheid van nieuwe relaties, veelal ingewonnen bij bestaande hechte en beproefde connecties. Nog meer betrouwbaar was het grote in 1860 opgerichte ‘Bureau für Auskunft über Geschäfts- und Credit-Verhältnisse von Lesser & Liman’, zetelend te Berlijn, Hamburg, Frankfurt a.M. en Wenen. Voor geheel Europa, met inbegrip van Rusland (maar dat was duurder!) kon men daar inlichtingen inwinnen. Eelco Martinus Vis (1864-1938), zoon uit het tweede huwelijk van Jb. Vis Pz., wist wat hij begon toen hij in 1893 directeur werd voor Amsterdam van het algemeen informatie-bureau ‘Credit Reform’ (Firma Eelco M. Vis & Go.). Nogmaals: al deze papieren bewijzen hoe groot dagelijks de zorgen waren. Het ingewikkelde betalingsverkeer met talloze gecompliceerde wissels, de vele oninbare vorderingen en daarbij horend voortdurend contact met incassobureaus, de uitvoerige briefwisseling met tevreden en ontevreden klanten, de zorgvuldig geformuleerde offertes – het is te veel om zich daar nu in te verdiepen.
Daarbij komt nog dat het oude Duitse schrift voor ons niet meer is te ontcijferen. In deze zee van grote en kleine problemen heeft Vis het hoofd boven water weten te houden. In feite was dit bedrijf tijdens zijn leven een eenmanszaak. Alles was hem bekend, elk initiatief was van hem, elke uitvoering viel onder zijn controle. Daarbij bekleedde hij nog openbare posten: raadslid, wethouder, lid van Provinciale Staten, naast een groot aantal bestuursfuncties. Altijd vooruitstrevend in zijn ideeën had hij ook veel kritiek op bestaande toestanden. Hij schoot daarbij tekort in takt om zijn ideeën over te brengen. Tenslotte heeft dat hem in Zaandijk veel kwaad gedaan. Totaal overspannen heeft hij in 1885 Zaandijk metterwoon verlaten en vestigde hij zich in Ruurlo. Op 20 juni 1888 overleed hij te Deventer.
Jacob Vis Pz. had heel bepaalde opvattingen over de opvoeding van jonge mensen tot bekwame zakenlui. Hij heeft die ideeën gepropageerd. In ‘Zaanlandsche Courant’ nr. 25 (Zaterdag 19 september 1868).
Daarbij sloot hij aan bij zijn wens naar geregelde publicatie van statistische gegevens met betrekking tot de Zaanse handel.
“… Wanneer nu de Zaan van hare eigene zonen eens naar het buitenland zond, – zonen toegerust met de noodige kennis en voorzien van kapitaal of credit, zou dat niet een middel kunnen zijn om den handel uit te breiden, en bloei en welvaart te bevorderen, – om nieuwen toevoer te geven aan de bron waarvan zoo veel wordt gevraagd?
Geeft de handelsgeschiedenis van Engeland, Hamburg, Bremen, van ons land, tijdens de republiek, daarop niet een bevestigend antwoord? … Misschien zegt men: maar het geld, de middelen, het kapitaal dat bijna geheel door den bestaanden handel en industrie wordt in beslag genomen, van waar het geld? Ach, voor een goede zaak is aan de Zaan nog goed geld genoeg, en ik geloof van mijne plaats- en streekgenooten niet te veel te verwachten wanneer ik aanneem dat men den bekenden en oppassenden jongen man, die met handelskennis toegerust, zich elders gaat vestigen, ook wel het noodige kapitaal, al ware ‘t bij wijze van aandeelen, zou meégeven, of het noodige crediet, den grootsten hefboom in den handel, zou verleenen…”
We weten dat Jb. Vis Pz. elk van zijn zes zoons volle gelegenheid heeft gegeven om zich degelijk te vormen. Na de gebruikelijke jaren op een gerenommeerde kostschool, eventueel de H.B.S., gevolgd door stage op vaders kantoor, daarna reizen in Europa en Amerika en ten slotte plaatsing in het buitenland of definitief in een eigen zaak in Nederland. Alle zoons zijn hun vader dankbaar gebleven. Van hen heeft de vierde zoon, Jacob Pieter Vis (1858-1924) wel het meeste bereikt. In 1886 stichtte hij te Zaandijk de Zaanlandsche Zoutziederij. Na onafgebroken streven om te komen tot exploitatie van de zoutlagen in de Nederlandse bodem bereikte hij zijn doel, eindigde als directeur van de Kon. Ned. Zoutindustrie en is daardoor te beschouwen als de grondlegger van het Akzo-concern. Zie o.a. J.J. Moerman en Dra. T Klijnhout-Moerman ‘Grote Nederlanders’, ‘s-Gravenhage-Batavia z.j.. blz. 264-270, en laatstelijk Wim Wennekes ‘De Aartsvaders’, grondleggers van het Nederlandse bedrijfsleven, Amsterdam-Antwerpen 1993 blz. 455-477.
Hij slaagde dus in datzelfde Twente waar zijn grootouders Kuyper-Vis vijfenzeventig jaar eerder de slag hadden verloren.
Zijn opvolger in de zaken was de derde zoon uit zijn eerste huwelijk, Jan Marinus Vis (1856-19 18). Zijn opleiding ontving hij eerst in Hamburg, ten huize van de familie Johns die behoord had tot de vriendenkring van Robert Owen (1771-1859), de bekende Engelse industrieel en sociale hervormer. J.M. Vis bleef zijn leven lang met de familie Johns bevriend en zijn blij moedig idealisme, bij alle zakelijke nuchterheid, lijkt mij verwant aan de sfeer die Robert Owens streven kenmerkte. Zijn eigenlijke vakopleiding moet zijn geweest het deelnemen aan de verffabricage in Andernach als lid van de firma Weissheimer & Vis aldaar. Hij bereisde oost en west, was zijn talen meester, dichtte, schilderde en was als zijn vader, zakelijk toch van alles op de hoogte. Met dit verschil dat hij goed kon delegeren, zijn medewerkers in vriendschappelijke sfeer scholend. Met alle werkers in de fabriek had hij een persoonlijke band, waardoor er als het ware een grote familieband ontstond die bij jubilea duidelijk ook naar buiten zichtbaar was. Zijn kring van relaties te Zaandijk, aan de Zaan en verder over de hele wereld, was bijzonder groot zoals bleek uit de belangstelling bij zijn plotseling overlijden op 19 juli 1918. Spontaan stroomde geld binnen voor een monument te zijner nagedachtenis, een jaar na zijn dood te Zaandijk opgericht – thans spoorloos verdwenen. In zijn persoon was de koopman tot industrieel geworden.
De gespannen sfeer van riskante oliehandel veranderde in rustige, overwogen voortgang en uitbreiding. Ook in de Vrijmetselarij – zijn vader en broers waren eveneens vrijmetselaar – genoot hij aanzien. Hoe groot het deelhebben aan deze broederschap van invloed is geweest op zakelijke ontwikkelingen en verhoudingen is niet na te gaan.
Met zijn heengaan was de periode ‘Vis’ geëindigd. Onder andere degelijke leiding heeft ‘Jacob Vis Pz.’ daarna nog een halve eeuw zeer aktief kunnen zijn en dat is niet vergeefs geweest.
Bron: Met Stoom – Nummer 15 – oktober 1993