In de loop van 1944 werd voor mijn broer te gevaarlijk om in Heerhugowaard ondergedoken te blijven. De razzia’s door de duitsers werden steeds frequenter en feller en daarom besloot hij om via binnenwegen terug te keren naar de Koog. Thuisgekomen moest er wel iets aan zijn veiligheid worden gedaan. Jan Overbeek uit de Anemoonstraat, een vriend van mijn broer. had een schets gemaakt van een onderkomen in geval van nood. Er moest een luik gezaagd worden in de vloer van de slaapkamer van mijn ouders. Je kwam dan in een lange kruipruimte terecht, die zich boven de porte-brisee deuren bevond. en die doorliep tot de overkant van de slaapkamer.
Mijn vader heeft een luik gemaakt, en de ruimte, waarin men boven de deuren naar de overkant van de kamer kon kruipen, een beetje ingericht met een deken, zaklantaarn etc. Luik dicht, het zeil er over en niemand zag iets.
Een maand later, mijn broer was dus weer thuis, werd er midden in de nacht gebeld. Wij schrokken ons naar. Mijn vader probeerde het luik open te krijgen. Dat lukte door de zenuwen niet. Er werd nog een keer gebeld en toen riep mijn moeder naar beneden vanaf het balcon: “wie staat er te bellen?!’ Het was Jan Overbeek, die vertelde dat tegen de ochtend een razzia zou worden gehouden.
Paniek, dus. Mijn broer besloot het huis midden in de nacht te verlaten en met de kano het Westzijderveld in te trekken. Dat lukte allemaal prima maar gelukkig bleek dat Jan Overbeek geen gelijk had!