Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Voedseltocht

Een zaterdag begin Januari 1945. Bitterkoud. De voedselsituatie bij ons thuis was zeer slecht en mijn vader stelde voor, dat hij samen met mij bij boeren in de polder zou langs gaan om voedsel te bemachtigen.

Het moest die zaterdag gebeuren. Mijn moeder had een rieten koffertje gevuld met kleren en andere zaken, die zij kon missen en die wij zouden kunnen ruilen voor voedsel. Op fietsen met houten banden gingen wij op weg, koffertje achterop. Bij Purmerend was onze eerste stop en in een café hadden ze warme koffie voor ons. Surrogaatkoffie weliswaar, maar het was warm en daar ging het om. Er zaten nog veel meer mensen in het café, die evenals wij, op zoek waren naar voedsel. Zelfs mensen uit Amsterdam, sommigen met een handkar.

We lieten Purmerend achter ons en reden richting Schermerhorn, geloof ik. Het begon wat te sneeuwen en dat was heel vervelend, want de sneeuw bleef aan de houten banden plakken. Een boer haalt ons op de fiets in, ging naast mijn vader rijden en vroeg wat er in die koffer zat. “Kleren, wat zilverwerk, een armband, snuisterijen en zo”, zei m’n vader. “Nou, zegt de boer, “misschien heeft mijn vrouw wel belangstelling”. “Rij maar achter mij aan”. Wij gingen een zijweg in en kwamen na een paar kilometer bij zijn boerderij aan. Hij nam de koffer mee naar binnen en wij moesten buiten blijven wachten, in de sneeuwbui. Na een kwartier kwam de boer naar buiten en zei dat zijn vrouw geen interesse had. Hij zei “goede dag, verder” en deed de deur dicht.

Daar stonden we dan, midden in de polder. Het begon al een beetje donker te worden, maar besloten toch nog maar een stukje door te fietsen en naar onderdak voor de nacht te zoeken. Teruggaan naar huis ging niet meer omdat wij dan in de spertijd terecht zouden komen en bovendien doordat de dynamo’s op onze fietsen doorslipten op de houten banden. Wij keerden terug naar de hoofdweg en reden verder in de richting van Schermerhorn. In een boerderij langs de weg, zagen we een lichtje branden en mijn vader besloot daar maar aan te bellen.

De boer deed een klein stukje de deur open en vroeg naar wat wij kwamen doen. Mijn vader vroeg of wij op de boerderij konden slapen, omdat het te laat was geworden. “Een ogenblik”, zei de boer en deed de deur dicht. Even later kwam hij terug en zei dat wij bij hem konden slapen, niet in de boerderij zèlf, maar aan de overkant, in de koeienstal. Wellicht vertrouwde hij ons niet. Wij moesten wel en achter de boer aanlopend gingen wij de stal binnen. Op het looppad in het midden van de stal, legde hij hooi neer en gaf ons beiden een paardendeken en wenste ons een goede nacht. Een goede nacht, met natte kleren aan, tussen de koeien!

Gegeten hadden wij praktisch nog niet. Mijn moeder had iets onduidelijks voor ons meegegeven, maar het vulde in ieder geval onze maag. De temperatuur viel mee omdat de koeien warmte afgaven en wij raakten tenslotte in slaap. Toen wij ’s ochtends, verstijfd, wakker werden, zaten onze kleren onder de koeienpoep, zelfs onze gezichten zaten onder de spetters. Opeens werd de staldeur geopend en de boer kwam binnen met een blad, waarop witte boterhammen lagen en ook twee bekers warme melk. “Komen jullie straks maar even langs, als jullie weggaan”, zei de boer.

Wij waren de boer erg dankbaar en met gevulde magen gingen wij naar zijn boerderij. Wij mochten aardappelen en winterwortelen in onze zijtassen stoppen. De man wilde er helemaal niets voor hebben, ook niet uit de koffer en dat deed hij kennelijk uit medelijden met ons. Wij hoefden niet verder te fietsen en waren zondagmiddag weer terug in de Koog.