Wanneer ze de Nieuwe Vaart gedempt hebben weet ik niet. En – waarom? Weet ik óók niet. Valt niet meer te achterhalen, ben ik bang. Eerst een nieuwe vaart graven en hem dan weer dempen. In het Zaandijker veen keek men niet op een schepje. Zo blijft er werk aan de winkel, zullen ze destijds hebben gedacht.
Maar helemáál gedempt is hij niet, die vaart. Eigenlijk maar een klein stukje, van de Tuinkade tot de Guisweg. Het Goispad.
Dat gedempte eindje vaart leverde een wat merkwaardig en rommelig stukje dorp op. Het begon dan bij de Tuinkade, waar een soort pleintje was ontstaan, tussen de Berkenweg en de P.L. Takkade. Verderop, bij het kantoor van architect Husslage, was er de voortzetting van de Parkstraat. Dat stuk werd ook wel het Parkstraatje genoemd, wellicht om aan te duiden dat dit gedeelte van wat minder kaliber was. Maar dat hoor je mij echt niet zeggen – want er woonden daar mensen die heus niet minder waren dan andere Zaandijkers. Het was een soort steegje dat uitkwam op de Guisweg bij schilder Nijenhuis, tegenover Wit (zal ’t wel hebben). Schilder De Vries had er een werkplaatsje, een eenvoudig houten schuurtje met een pannendak en wat ruitjes. Op de deur hing, aan een touwtje met een spijker, een houten bordje, waarop Afwezig stond te lezen en daaronder dan de plek waar hij wellicht wèl te vinden zou zijn. Of een telefoonnummer, misschien. Ik denk dat ’t touwtje diende om het bordje om te kunnen draaien voor als hij er eens wel was. Misschien stond er dan Aanwezig op. Maar dat heb ik nooit gezien. En als ik er op woensdagmiddag langsliep, op weg naar Ons Huis in de Koog, dan dacht ik bij mezelf, tja, hij is altijd afwezig omdat hij nooit werk heeft. En hij heeft nooit werk omdat hij altijd afwezig is. Als-ie er nou gewoon eens ging zitten, dacht ik dan, als tienjarig ventje, dan kreeg hij vanzelf werk. (Ik heb mijn roeping gemist als sociaal raadsman en arbeidsadviseur, denk ik). Schilder De Vries was een vriendelijke man met een pijp. Maar ik dwaal af. Terug naar het onderwerp.
Aan het begin, de noordzijde dus, van dat gedempte stuk vaart was er dan dat pleintje. En dat werd benut om er een houten gebouwtje neer te zetten dat diende als kleuterschool. Ik las dat iemand meende dat deze bewaarschool De Paddestoel heette, maar dat was in mijn tijd zeker niet zo; het werd gewoon de kleuterschool genoemd. Wat ze voor de oorlog en tijdens die barre jaren met kleuters deden weet ik niet, maar direct na de oorlog waren er plotseling zó veel dat daar een voorziening voor moest komen. En die was er toen dus in de vorm van dat knusse houten gebouwtje waaraan ik een paar aardige herinneringen heb bewaard.
Op de website van het gemeentearchief Zaanstad staat een foto van het schooltje in aanbouw, 1950 – 1955 staat erbij. Ik denk dat het rond 1950 is.
Het had drie lokalen: de kleine klas, die was in het mdden; de grote klas, die was aan de zuidzijde, en het speellokaal, aan de noordkant. En het had twee speelpleintjes. Het zandbakplein, zuidzijde, en het cowboyplein aan de andere kant.
Ja, cowboys waren echte helden in die tijd. Denk maar aan al die beroemde westerns van weleer. High Noon. Gun fight at the O.K. Corral. Stage Coach. Niet dat ik ooit naar zo’n film ging, bij bioscoop Oenen naast de Julianabrug. Maar daar hingen wel allemaal affiches en prachtige zwart-witfoto’s van de helden en sterren van toen.
Kooiboois, zei mijn oma. Ze wist niet wat het betekende en had al helemaal geen idee dat een cowboy de laagst mogelijke rang in die maatschappij van het wilde westen was, een soort zwervende uitzendkracht zonder uitzendbureau, waar op neergekeken werd en dat soms gewoon een scheldwoord was. What do you want, cowboy. Ik hoor het John Wayne zeggen.
Maar voor ons jochies van vijf, zes jaar, waren het helden, die cowboys, en vandaar dat plein.
Maar nu ben ik nog steeds niet ècht begonnen. Zo maak je een kort verhaal wat langer. Nu dan.
Bij het uitgaan van het schooltje, op zekere dag in 1953 of 1954, ontwaardden wij een man die aan een lantaarnpaal stond te morrelen. Tien of vijftien nieuwsgierige jochies wilden wel eens weten wat die meneer aan het doen was. Met een schroevendraaier en een tang had hij er een klein wit voorwerp uitgepeuterd en een beetje brutaal ventje vroeg, “wat is dat meneer?” “Da’s een stop, knecht,” zei de man. “Die is stuk, d’r mot een nieuwe in.”
“Mag ik ‘m hebben meneer?” riepen acht jongetjes tegelijk.
Even keek de man wat aarzelend om zich heen terwijl hij snel nadacht. Zo maar aan één ventje geven, nee, dat ging niet. Verloten? Hoe pak je dat aan? Wacht. Hij had ’t.
“Jullie rennen om de school heen, en wie ’t eerste terug is krijgt ‘m. Klaar? Af!”
Ruim een dozijn kleine kereltjes stoof weg. Ik liep achteraan. Haal ik nooit, dacht ik vertwijfeld.
Maar ineens zag ik mijn kans.
Laat maar lopen, dacht ik. Ik keek of de onderhoudsman mij zag, maar die was nog even met de lantaarnpaal in de weer. Ik liep een stukje de andere kant op, achter een paar bosjes, nu kon hij me zeker niet zien. Daar hoorde ik het peloton al aan komen stormen, vanaf het cowboyplein het zandbakplein op, heel even nog….en ik rende voor ze uit en kwam als eerste bij de nietsvermoedende man aan. Hij was inmiddels klaar met het klusje, zag mij aankomen, reikte mij snel het stopje toe en riep, asjeblieft, sprong op zijn fiets en reed weg.
Verbijstering en protesten alom. Fiese fuilak! beten ze me toe, hier met dat ding, rotzak. Jij doet vals, we krijgen je nog wel. Maar ik gaf geen krimp en holde hard weg. Wie niet snel is moest maar slim zijn was mijn devies. Dat je daar weinig vrienden mee maakt was nog niet helemaal tot me doorgedrongen….
De volgende dag ging ik naar school met het kleinood nog in mijn broekzak. Maar o wee….. Ik had het voor mij op het tafeltje gelegd om ernaar te kijken. Even naar de juf gelopen om een tekening te laten zien of zo – en toen ik terugkwam, was-ie verdwenen.
Ik durfde niet te protesteren, want dat deze koffie niet geheel zuiver was, snapte ik ook wel…
Hoe ik ook rondkeek, ik heb het witte dingetje nooit meer teruggezien.
Misdaad loonde niet.
Crime doesn’t pay, cowboy.