“Bij den aanleg van den nieuwen provincialen weg op het traject te Koog aan de Zaan, heeft vrijdag 18 oktober 1930 een tragisch ongeluk plaats gehad, dat aan den 35-jarigen F. O., afkomstig uit Weesperkarspel, het leven heeft gekost. Een geladen zandtrein kwam te circa twee uur ter hoogte van de Machinistenstraat, waar het spoor over een sloot loopt.
Weg-arbeider levend begraven
Naar uit de verklaringen van ooggetuigen is komen vast te staan, bevond O. zich juist bij de sloot, toen hij moet hebben bemerkt dat het voorste karretje uit de rails sprong. Achteruitspringende, kwam O. juist in de sloot terecht, waarbij echter een volgeladen kar ondersteboven viel en boven op den ongelukkige terecht kwam. Tot overmaat van ramp vielen nog twee kiepkarren, die elk 3 M3 zand inhouden, op den overgang boven de sloot omver, zoodat ook de geheele inhoud van beide karren op de plaats, waar O. was terechtgekomen, in de sloot plonste. De spoorrails waren geheel verbogen en van de drie karretjes was bijna niets meer te zien, daar de sloot was uitgegraven en een flinke diepte had. Onmiddellijk werden door de verschrikte arbeiders reddingspogingen ter hand genomen, die door de ongunstige omstandigheden echter geweldig werden belemmerd.
Diepe sloot
Daar O. naar alle waarschijnlijkheid onder de karren zou liggen, werd eerst getracht de wagens uit de sloot te sleepen. Met behulp van een locomotief was de meest boven het water liggende wagen binnen een half uur op den wal. Een en ander was toch oorzaak, dat reeds dadelijk werd ingezien, dat pogingen om het slachtoffer levend boven water te halen, nutteloos waren. Toen bleek dat de nog in het water liggende karren niet met behulp van een locomotief op het land waren te halen, werd een bok gehaald. Hiermede bereikte men echter evenmin resultaat en om half vijf des middags was de situatie nog dezelfde als een half uur na het ongeluk, te 2 uur. Ook met dreggen had men geen succes. Te vijf uur werd getracht met inmiddels aangerukte baggerbeugels zand en modder weg te halen om zoodoende den drenkeling misschien te vinden. Men baggerde op de plaats, waar men vermoedde, dat O. ongeveer in het water gesprongen was. Toen ook dit geen succes had, werd wederom, nu met een drietal locomotieven, getracht de karretjes uit het water te trekken. In stukken werd een der wagentjes opgehaald. Daar het inmiddels donker was geworden, werd op het terrein een groote electrische lamp aangebracht. Men besloot ook het derde wagentje te lichten. Daar dit echter zeer ver in de twee meter diepe sloot lag, duurde het nog bijna twee uur voordat men dezen wagen kon lichten. Om half acht kwam het karretje boven, terwijl daarbij tevens het lijk van den ongelukkige boven kwam. De aanvankelijke veronderstelling, dat de wagen met inhoud over den man was gevallen, bleek dus waarheid te zijn.”
De Zaanlander, zaterdag 18 oktober 1930