Toen de molens de strijd tegen de steeds moderner en groter wordende fabrieken niet meer vol konden houden zocht men ijverig naar andere grondstoffen die men kon vermalen om toch nog inkomsten te behouden. En wat bleek, de molens waren prima in staat om het cacao-afval van de fabrieken uit te zeven, te malen en te verpersen om er de kostbare cacaoboter uit te winnen die nog steeds in dit afval aanwezig was. Dit bracht nog flink wat geld in de knip.
Door Thijs de Gooijer
De cacaoboter die uit het afval werd geperst, werd in blikken gedaan en op het liefst zo koud mogelijke plaatsen weggezet. Als de boter dan gestold was kon je de broden eruit tikken, inpakken en verkopen.
Vaak werd de oliebak hiervoor gebruikt waar vroeger de olie uit het uitgeperste zaad werd bewaard. Deze bakken waren ongeveer 4 meter diep. Om hierin te komen had men een ladder in de bak gezet en rekken gemaakt waarin de blikken netjes konden worden neergezet.
De molen stond aan de Zaan en de molenaars die in de molen werkten kwamen meestal per schuitje aan omdat als men lopend kwam de lange tocht naar de eerste brug gemaakt moest worden en dat was de Noorderbrug te Koog aan de Zaan die pas in 1902 klaar was. Voor die tijd moest men nog veel verder om.
Op een goede morgen kwamen de molenaars aan de molen toen een van de mannen bemerkte dat er mooie gele broden cacaoboter in het gras langs het dijkje lagen. Ook stond er een deurtje van de molen open… Toen de mannen de molen betraden lagen er op de vloer ook nog twee broden boter. Men begreep dat er iets helemaal niet in de haak was. Deze dure cacaobroden op de grond en langs de dijk, dit was geen zuivere koffie.
“Nou, laten we eerst maar koffiezetten” zei de oudste molenaar, “dan zien we daarna wel verder”.
Dat leek iedereen een goed idee en al vlug pruttelde de koffie en kreeg iedereen een ‘lokkie’ (een kopje zonder oor). Toen de brand in ieders pijp was gestoken zat men nog uitgebreid na te kaarten over de vreemde toestand toen er ergens uit de diepte een klaaglijk geluid kwam. Verschrikt keken de mannen elkaar aan, nogmaals klonk het angstige geluid en de jongste van de molenaars vouwde de handen en riep “Here, Here, wat is dat? Het komt uit de grond”.
Nogmaals klonk het geluid en een van de molenaars (laten we hem maar Jaap noemen) riep: “Ik weet wat het is, het is een schaap en die zit in de oliebak”. De mannen stonden op en keken in de bak en jawel, daar stond een schaap in de diepte, flink onder de olie en cacaoboter en het keek omhoog met een blik van zouden jullie me er niet eens uithalen?
Vlug werd het takeltje opgezocht en het arme skeep eruit getakeld. Even later stond het alweer gras te vreten langs het dijkje. “We zullen het skeep nog wel even moeten afborstelen” zei een van de mannen, “het is geen gezicht met al die butter op dat wol”.
Later kwam de baas aan de molen en deze moest het verhaal in geuren en kleuren aanhoren. Een skeep was in de bak gevallen omdat er een deurtje van de molen openstond. Hoe kon dat nou gebeuren? En de broden langs het dijkje… het moest wel zo zijn dat er een inbreker was geweest die gestoord was tijdens zijn nachtelijke werkzaamheden. Een onderzoek bracht geen nieuwe feiten aan het licht en men besloot de zaak maar verder blauw-blauw te laten zoals men dat toen noemde.
Toen het ‘Skaft-tijd’ was en iedereen aan tafel zat en wat uit zijn ‘stikkezakkie’ had genomen (broodzakje) zei een van de mannen tegen Jaap: “was je van plan een sukkeladefabriekie te beginnen Jaap?” Jaap verslikte zich zowat en vroeg “Hoe dat zo?”
“Nou, je wist precies dat er een skeep in de bak zat… hoe kon jij dat weten? Wij hadden zoiets nog nooit gehoord”
Jaap begreep dat het beter en wijzer was zijn mond maar te houden. Het is nooit uitgekomen wie erachter zat maar voor de molenaars aan molen De Wind was het duidelijk. Nog lange tijd moest Jaap als hij ergens binnenkwam in een molen of café de vele “Beeee’s” en “Blaaaa’s” en ander gemekker nog aanhoren. Alsof er een kudde schapen langs kwam lopen.
Op zondagmorgen 22 november 1914, is molen De Wind met schuren en een flinke voorraad cacao in een hels inferno ten onder gegaan. Huizenhoog sloegen de vlammen uit de mooie molen die aan de heer Adriaan Honig te Koog aan de Zaan behoorde. Een geluk was dat er geen belendingen waren van huizen enz. De motorspuiten konden de molen niet bereiken omdat het dijkje daarvoor te smal was. Deze moesten per schuit worden aangevoerd. Toen men aankwam en water gaf was de molen al bijna schoon opgebrand. Een handspuit deed ook dienst, deze was met veel gewroet over het dijkje aangekomen. Vanaf de Dam te Zaandam gerekend ongeveer anderhalf uur lopen. Op de foto zien we de molen in betere tijden.
Bronnen: De Zaende, GAZ, archief Th. de Gooijer