Historische Vereniging Koog-Zaandijk

Van Noorderbrug tot Schoppenmakerspad

Het was 1954. Mijn vader werkte in een bescheiden functie bij  de Nutsspaarbank Koog-Zaandijk, in dat kloeke gebouw aan de Stationsstraat. Dat instituut had een bestuur van zeer gewichtige heren, een stuk of zeven wel, en elk jaar had men een vergadering annex diner dat door een plaatselijke cateraar werd verzorgd. Veel méér dan dat deden deze kopstukken niet; alleen de voorzitter verscheen af en toe op kantoor.

Maar — eens in de vijf jaar werd er een bus gehuurd die het gezelschap naar een sjieke tent ergens in het land voerde om daar eens uitgebreid te gaan tafelen. Dan waren de echtgenotes erbij en vader, ondanks zijn bescheiden positie, mocht ook mee, met moeder aan zijn zijde.

In 1954 werd dat, die sjieke tent bedoel ik, Americain op het Leidseplein in Amsterdam en dat was voor mijn ouders een héél uitje. Al was het niet zo heel ver.

Het was in het voorjaar, april of mei. Mijn moeder vooral, was zeer opgewonden. Zoiets had ze eigenlijk nooit; ze zat hele dagen thuis op de Tuinkade met een rits kinderen. Maar voor deze gelegenheid, bij hoge uitzondering, werden we uitbesteed.

De drie zusjes (de oudste was toen zeven) gingen naar Oma op de Goeman Borgesiusstraat. (Of kwam er een tante oppassen? Niemand die het nog weet). Mijn oudere broer van acht of negen en ikzelf, zes, moesten naar Oma en Opa, de ouders van moeder, die aan ’t Kalf woonden. Dát weet ik nog heel goed. Kalf nummer zoveel, Zaandam, was hun adres. Dat vond ik een beetje vreemd, want ze woonden toch in ’t dorp Kalf, hoe kon dat nou ook nog in Zaandam zijn?

In die tijd was het heel gewoon dat je daar dan naartoe liep. Ongeveer tweeëneenhalve kilometer, ach, zo ver is dat niet, half uurtje lopen. Kom daar nu ’s om…

Voormalig Raadhuis Koog aan de Zaan (foto: Google)

Wij vonden het niet erg, want er lag ook nog een beloning in ’t verschiet. De voetreis voerde ons namelijk langs het raadhuis van Koog, met dat kleine bordes, en die trappetjes van vijf treden, en daar kon je lekker  een paar keer op- en afklimmen. Dat was nou ons pretpark,  anno 1954…

Een paar honderd meter verder kwam je dan bij de Noorderbrug. Dat was toen al een beetje gammel geval. Het verbond de Koog met ’t Kalf, en dat was Zaandams territorium. Dat wel, maar in die dagen was het een soort achtergebleven gebiedje. Want wat was daar nou eigenlijk? Er stonden een paar fabrieken en er woonden wat arbeiders en wat landvolk. Die Noorderbrug vonden de bestuurders in Zaandam niet zo belangrijk; auto’s konden er niet eens over. Die Kogers moesten het onderhoud maar betalen, vonden ze. Maar Koog was een kleine gemeente, en die had niet zo’n ruime begroting…  Er is veel over gekissebist en reeds in de jaren vijftig was de brug in slechte straat van onderhoud. Uiteindelijk is het ding gesloopt, ergens midden jaren zeventig. Maar hij staat fraai vereeuwigd op het schilderij van Willem Jansen uit 1953.

Willem Jansen, 1892–1969. De Noorderbrug in 1953. (Beeldbank Archief Zaanstad)

Eenmaal over de brug, stonden wij dan in de Oostzijde. Ja, Manhattan mag dan een West Side en East Side hebben, maar Zaandam heeft al minstens zo lang een Westzijde en een Oostzijde! Hebben die New Yorkers dat nou van ons afgekeken? Het zou me niet verbazen.

Anyway, wij gingen daar toen linksaf en kort daarna begint ’t Kalf. En nog een klein stukje verder, net voorbij de cacaofabriek van Stuurman, daar moesten we zijn.

Mijn grootouders woonden daar in een rijtje van vier aaneengesloten woninkjes van rode baksteen. Het kunnen er ook drie geweest zijn. Ze hadden anderhalve verdieping, die huisjes. Een begane grond met woonkamer en keukentje en een wc, en dan een kap met dakpannen en een paar dakkapelletjes, waaronder zich twee slaapvertrekken bevonden. Al met al helemaal niet slecht, zeker voor die tijd. Maar dan de locatie!  Aan de achterzijde waren tuindeurtjes en daardoorheen keek je zomaar uit op de Kuil, dat wijde stuk water aan de oostzijde van de Koog. Een heus Zaanerf! (Dat klinkt toch beter dan Kuilerf). Wat een uitzicht. Met al de bedrijvigheid die daarbij hoorde, van langgerekte aken, vrachtschuiten, sleepboten met daarachter wel zes of acht volgeladen dekschuiten en zelfs kleine kustvaarders. Ik herinner me een kleine sleepboot, die hevig op het water dobberde, met zo’n hoge schoorsteen of uitlaatpijp. Waarschijnlijk zat daar nog een stoommachine in.

Mijn grootouders hadden de woning helemaal links. Een hoekhuisje! En zo was er ook nog een smalle zijtuin en had het wel iets weg van een villaatje aan het water. Direct ervóór was de straatweg op de lage dijk die de Kuil van de polder scheidde. Die dijk zorgt ervoor, nu nog steeds, dat mensen in die polder de voeten droog houden. Maar stonden die huisjes nou buitendijks? Dat werd in de Zaanstreek wel vaker gedaan, maar dat zou toch een beetje riskant zijn geweest, want die Kuil kan bij een winterse noordwester stevig tekeer gaan, flinke golven met schuimkoppen. Zou dat rijtje huizen daarom zijn gesloopt, niet zo heel lang na onze logeerpartij? Wie zou zoiets na al die jaren nog weten?

Opa was toen negenenzestig. Een stuk jonger dan ik nu ben…  Een vreemde gedachte.

Hij werkte nog wel. De AOW kwam pas een paar jaar later en het zal wel bittere noodzaak zijn geweest. Hij had tot kort na de oorlog een goed beklante kruidenierswinkel bezeten, maar de zaak was teloorgegaan. Hoe en waarom, dat weet ik niet. Er werd niet over gesproken. Maar Opa had een baantje bij Zwaardemaker kunnen krijgen, iets in het magazijn of de postkamer, zoiets, en dat deed hij met enig plezier, volgens moeder. Het aardige was, dat je vanaf de dijk vóór het huisje de grote silo van Zwaardemaker kon zien staan, minstens twee kilometer ver weg. De Zaan maakt daar een flauwe bocht oostwaarts en net aan het einde van die bocht staat die silo. Ja, nu nog steeds, verbouwd tot luxe appartementen.

Tussen die huisjes van rode baksteen en die silo was niets dan groene weiden en wijdopen polderland. How green was my valley…

Opa kwam vrolijk lachend thuis van zijn werk, met de fiets aan de hand, en hij rinkelde met zijn fietsbel om zijn komst aan te kondigen.

Wat later op de avond ging hij een hekje, dat aan de rand van het erf aan het water stond, schilderen met groene carbolineum. Dat moest ook nog gebeuren, na zijn werkdag. En broer en ik mochten toekijken en over dat wijde water van de Kuil turen. Dat was wel wat anders dan de Tuinsloot voor ons huis.

Het was een wat onrustige nacht. Die cacaofabriek maakte wat geluid, er siste iets en af en toe hoorde je wat gebonk. Opa en Oma zeiden dat ze dat na zoveel jaar niet meer hoorden. Ja, daar hadden wij wat aan…

De volgende ochtend zal Opa alweer vroeg naar het werk zijn gegaan en broer moest naar school. Hij zat al in de derde klas. Ik denk dat hij over de Noorderbrug is gelopen en daar op de Raadhuisstraat de bus heeft genomen, waarvoor Moe hem wel wat dubbeltjes zal hebben meegegeven. Hoe dan ook, ik zat nog op de kleuterschool en was dus nog niet leerplichtig. En zo kwam het dat ik die morgen alleen met Oma was. Het was een mooie ochtend en zij had wel zin in een wandelingetje. Ach, ze was nog maar zes- of zevenenzestig…

En ze ging niet de Noorderbrug over, wat misschien voor de hand lag, niet linksom, maar  rechtsom! Ja, dat kon ook natuurlijk, langs ’t Kalf tot Haaldersbroek, daar de ophaalbrug over, dan de Poeldijk, langs het voetbalveld van Zaandijk. Overal wijdopen polderland en water. Ik heb ’t eens uitgemeten op de Google Map — het is bijna precies dezelfde afstand, over links of over rechts. Het scheelt nog geen honderd meter. Oma wist wel wat ze deed hoor. Dan nog de Julianabrug over en we waren in Zaandijk, op de Lagedijk. Ik zag daar wat huisjes en een straatnaambordje. Schoenmakerspad! riep ik. Zo, kan jij al lezen? Vroeg Oma verwonderd. Ja, dat kon ik, vraag niet hoe ik dat dan had geleerd, maar ik kon het al aardig. Met ouder broertje en zusje meegelift, denk ik. Even verderop was weer een padje, met zo’n straatnaambordje, en een beetje verwonderd las ik weer hardop: Schoenmakerspad! Nee, zei Oma, daar staat Schoppenmakerspad. Ik keek nog eens heel goed en natuurlijk had ze gelijk. Maar ja, het leek toch wel erg op elkaar. Nog menigmaal, jaren later, liep of fietste ik erlangs, en dan fluisterde ik zachtjes tegen mezelf: Schoppenmakerspad!

Wij liepen verder, over het Verlanenpad, de Karl Marxstraat, de Berkenweg en waren spoedig thuis op de Tuinkade. Moeder opgelucht, zo, zijn jullie daar. Ja, toen hadden we nog geen mobieltjes… Oma zal op de terugweg naar ’t Kalf de bus wel hebben genomen, tot de Noorderbrug.

Helaas, het heeft allemaal de tand des tijds niet kunnen doorstaan. De Noorderbrug, de rode bakstenen huisjes aan de dijk, de wijde groene polder ervoor, het Schoenmakerspad, er is niets meer van over.

En de Nutsspaarbank van je vader, in de Stationsstraat? hoor ik  iemand vragen. Daar zit nu de Weggeef Bank. Het is een schrale troost.

Dan, ten langen leste, het Schoppenmakerspad? Het is voorgoed van de aardbodem verdwenen, alsof het nooit heeft bestaan…

Haaldersbroek (foto: Google)