Als je rond 1954, toen ik zes of zeven was, om een boodschap werd gestuurd naar de kruidenier, dan ging je via de Tuinkade en de Berkenweg, dan rechtsaf over dat houten noodbruggetje, en verder over het Ezelspad naar de Lagedijk, waar de winkel van Ber van der Meer was. Aan de overkant van de straatweg stond de suikerwerk- en snoepjesfabriek van Goedhart.
Ik kon toen net lezen en met wat kinderlijke verwondering zag ik dat ze daar vaak mensen nodig hadden. Op een withouten gevelbord stond dan met kloeke zwarte letters vermeld: Gezocht: Mannen, Vrouwen, Jongens, Meisjes. Niet altijd al die categorieën, soms maar één of twee. ’t Zag er wel gezellig uit, voor mijn kleine koppie en mijn ontwakende bewustzijn, al die meisjes en mannen en zo. De werkelijkheid zal iets anders zijn geweest….
Later, toen ik naar het Lyceum in Zaandam ging, was die situatie alweer anders. In een jaar of zeven, acht was er veel veranderd. Dat gevelbord was verdwenen. Ik denk dat de eerste migranten uit Spanje en Italië zich hadden aangediend en die kwamen zeker uit zichzelf, via via of zoiets. De fabriek was toen ook groter. Er stonden nu twee van die bakstenen gebouwen van drie of vier verdiepingen, en daartussen stond het perceel met winkel van Groot, de schilder.
In mijn herinnering was dat een houten gebouwtje van twee verdiepingen, wit geschilderd, niet typisch Zaans, maar toch een mooi bescheiden winkelpandje met woning waarin een ambachtsman met zijn gezin woonde en zijn bedrijf uitoefende, zoals toen nog overal aan de Lagedijk het geval was.
De fabrikant heeft later dat aardige huisje van de schilder gekocht voor een naar werd gefluisterd nogal hoog bedrag zodat hij het kon laten slopen en de fabriekjes aaneen kon rijgen tot een groot geheel. Maar zo ver was het in 1962 nog niet.
Het gerucht ging toen dat je bij Goedhart vakantiewerk kon krijgen. Die meisjes en jongens van dat gevelbord gingen naar school nu, de leerplicht was verlengd tot zestien, en veel vrouwen deden iets anders, of misschien verdienden de mannen iets meer en bleven ze thuis; ik weet het niet zo precies. Maar het gerucht ging.
Mijn vrienden en ik trokken de stoute schoenen aan en togen naar de Lagedijk, waar we door een vriendelijke mevrouw te woord werden gestaan. “Zo zo, zitten jullie op de hbs? Nou, kom maar hoor. Wanneer hebben jullie vakantie? Het verdient vijfenzeventig cent per uur.” Een bescheiden beloning.
Maar zo zag je dat toen helemaal niet. Je rekende snel: vijfenveertig maal vijfenzeventig, dat was drieëndertig gulden vijfenzeventig. Jawel, vijf dagen van negen uur, half acht beginnen. Het was wél een heel andere tijd….. En die bijna vierendertig gulden, het woord schathemeltjerijk bestond nog niet, maar zo ongeveer zou je je wel gaan voelen dacht je, als je dat lieve geldje eenmaal in handen zou hebben. We zouden voor twee weken worden aangenomen. Zevenenzestig gulden vijftig.
Het water liep je in de mond.
Maar zo héél eenvoudig ging dat niet. De dame van het personeel kende haar zaakjes en zei dat je als veertienjarige een arbeidskaart nodig had. Die kon je halen op het gemeentehuis. Maar, wist ze ook te vertellen, dan moest je ook een schoolverklaring hebben, want zonder dat papiertje kreeg je die arbeidskaart niet. Jaja, de bureaucratie is niet vorige week uitgevonden.
Eerst dan maar naar de administratie van het lyceum, die werd gerund door mejuffrouw S., een in onze ogen bejaarde dame die die hele administratie in haar eentje voerde en met een vulpen schreef die ze vasthield tussen haar wijs- en middelvinger. Links of rechts, dat weet ik niet meer. Met enige duidelijke tegenzin gaf ze het gevraagde papiertje, ze had het al druk genoeg.
En dan naar het gemeentehuis aan de Lagedijk. Spannend hoor, want dat was nieuw terrein….Terra incognita. Vol verwachting gingen wij naar binnen door de voordeur, dan door een gang met een marmeren vloer, en aan het eind was links een zware eikenhouten deur waarop stond: BINNEN ZONDER KLOPPEN. Wat een opluchting, je mocht er gewoon zomaar in, er stond geen norse bewaker die achterdochtig zou vragen wat wij hier deden, nee, je werd min of meer uitgenodigd om gewoon naar binnen te stappen.
En dan kwam je in een ruimte waar iemand achter een loket zat en die man zat er nou eenmaal. Wij bleken gewoon ieder een kaart in een grote archieflade te hebben; de schoolverklaring werd daar met een nietje aan vastgemaakt en vervolgens gaf hij ons zonder verdere omhaal de begeerde documentjes, groene papiertjes met stempels en een handtekening van de daartoe bevoegde ambtenaar. Wij waren nu arbeidsgerechtigd.
Toen m’n opa het hoorde lachte hij wat en zei jaja, jongen, arbeid adelt. Maar de adel arbeidt niet, ha ha.
De grote dag kwam. Om half acht aanwezig en naar binnen. Zonder kloppen. In de hal stond een grote vent met een stofjas aan en een potlood achter z’n oren. De Chef. Vakantiewerkers hier melden! riep hij met donderende stem. Een beetje bedeesd kwamen wij nader, een stuk of acht, de andere drie of vier kenden wij niet. Zo zo heertjes, daar zijn jullie dan, een beetje ironisch maar toch niet onvriendelijk.
Jaap en Henk moesten met een mannetje mee en werden ieder aan een machine gezet. Stukken gevulde chocolade in de vorm van kikkers werden daar in een wikkel van een soort zilverfolie verpakt. Maar er kwam nog veel hand- en voetwerk aan te pas, geloof ik, aan die kikkermachines.
J.G. en ik kregen ook een onder-chefje toegewezen en die bracht ons naar een plek met een grote houten tafel waarop een flinke stapel witachtig vloeipapier lag. Ernaast stond een grote ton met papierwol. Van deze grondstoffen nu moesten wij kussentjes maken. Stootkussentjes.
Denk je om me sigaret? zei het baasje wat achterdochtig tegen mij. Onder het uitleggen van het ingewikkelde karwei had hij z’n smeulende sjekkie op de tafelrand gelegd. In zo’n fabriek van voedingswaren werd gewoon gerookt…
Een pluk papierwol op de stapel papier, twee velletjes gebruiken, in de breedte boven vouwen, onder ook, vastzetten met een plakbandje, korte kant links omvouwen, vastplakken, korte kant rechts vouwen, plankbandje, klaar. Het chefje zei dat de mevrouw die het altijd deed en nu met vakantie was, er honderdtwintig per uur deed. J.G. en ik keken hem ongelovig aan. “Als jullie dat met z’n tweeën redden ben ik al blij.”
Ga d’r maar aanstaan.
Niettemin gingen wij vol goede moed aan het werk. Ik had geen horloge in die tijd en een klok hing er ook niet. Toen ik dacht dat het al een uur of elf zou zijn, bleek dat slechts half tien te zijn. Het werk was niet zo opwindend en de tijd ging traag, heel traag…
Toen verscheen er een wat oudere man met één zo’n kussentje in zijn hand. Hij hield het op ooghoogte en vroeg, “Jonges, make jullie deuze?”
“Ja meneer.”
“Nou deuze is veuls te dun. Daar heb ik niet an.”
Hij werkte op de expeditie en ons eindproduct moest de koopwaar beschermen tegen breuk of andere schade, maar met zo’n gedrocht als hij daar in de hand had, kwam hij niet verder, klaagde hij, niet onvriendelijk hoor, maar toch wel met enige nadruk.
Wij beloofden beterschap.
Nog geen uur later verscheen de bedrijfsleider. De chef, die ons bij binnenkomst had begroet.
“Zo, heertjes, lukt het een beetje?”
“Ja hoor meneer.”
“Hm,” bromde hij, en hij pakte een van mijn voltooide vouwsels.
Hij hield het tussen duim en wijsvinger aan een hoekje vast en schudde het wat heen en weer. Het was nogal dunnetjes. Er zaten veel te weinig van die papierslierten in.
“Nou Voort,” zei hei wat schampertjes, “da’s niks.”
Daar kon ik het mee doen. Natuurlijk wist hij wel wie ik was – hij woonde een halve straat bij ons vandaan.
Hij pakte er nog een en zei:
“Die is aardig goed, da’s beter.”
Dat gaf weer wat moed. Wij beloofden plechtig, de kwaliteit van onze maaksels scherp in de gaten te zullen gaan houden.
Met een week lang zwoegen hadden wij samen minder dan vierduizend kussentjes gemaakt. Op de een of andere manier werden ze geteld, misschien zoveel per doos of zo. En volgens dat onderchefje zou die dame er dan in haar eentje 5400 hebben gedaan.
Ik vermoed dat hij de kennis om troepen te motiveren in het leger had opgedaan, als korporaal tweede klas.
Aan het einde van die lange week kregen wij toch ieder een zakje met een briefje van vijfentwintig, twee papieren rijksdaalders, drie zilveren guldens en drie kwartjes. Drieëndertig vijfenzeventig. Die zakjes werden uitgereikt in de centrale hal, aan alle arbeiders, vrijdagmiddag even na vijf uur. Ik zag een grote vent van een jaar of veertig, misschien een chauffeur of een machinist, die het zakje als een kleinood tegen z’n borst gedrukt hield. Er zal iets meer ingezeten hebben dan in die zakjes van ons. Misschien tachtig gulden? Dat was toen de norm….
In de tweede lange week, met af en toe nog wel wat op- en aanmerkingen van de leidinggevenden, hadden we er samen viereneenhalfduizend geproduceerd.
Maar we kregen toch weer ieder een zakje met hetzelfde bedrag.
We voelden ons zeer rijk.
En we namen afscheid.
Een vaste aanstelling zat er niet in…
De firma Goedhart
De firma A. Goedhart begon in 1912 met het verhandelen van vruchtendesserts welke hij importeerde uit Duitsland. De vraag was groter dan het aanbod. Met het verkregen recept is hij zelf gaan produceren. Dit was een succes, en al spoedig was uitbreiding benodigd.
Zodoende liet hij in 1915 een pand bouwen op de Wilhelminastraat 23/25 te Zaandijk.
Het product was succesvol en de fabricage had weer meer ruimte nodig. Vanaf 1920 was er een drupsmakerij gevestigd. In 1922 werd een pand aan de Lagedijk 148 betrokken. Hierin was eerst het beschuitfabriekje van P. de Vries gevestigd. Daarvoor werd er al op deze plek gebakken door Hendrik Sweepe, zijn vader Hendrik Sweepe senior, Adam Adami en Willem Voetbergen.
De snoepjes werden gegoten in geglazuurde tegels en een voor een met de hand verwerkt. Het assortiment bestond verder uit marsepein en vruchtendessert vergelijkbaar met gesuikerde Hollands fruit. Goedhart maakte vooral naam met zijn kikkers en muizen.
Het bedrijf had een afzetmarkt in Europa, Amerika, Japen en Korea. Voor 1940 werd er al naar Engeland geëxporteerd. Tijdens de oorlog kwam de productie stil te liggen wegens gebrek aan grondstoffen. Albert Heijn heeft in die tijd weleens snoep voor Goedhart gemaakt. In 1942 vernielde een brand het achterste gedeelte van het oude gebouw.
Tot de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog bleef de snoepfabriek Goedhart een kleinschalige familieonderneming. Pas daarna kwam de groei. Als gevolg daarvan werd de bedrijfsruimte in Zaandijk regelmatig uitgebreid en gemoderniseerd. Steeds was het pand te klein.
Belangrijke uitbreiding in 1970
Om de uitbreiding mogelijk te maken moest de woning van directeur S. Goedhart worden gesloopt. Het nieuwe pand werd door architect G. Feitsma uit Zaandijk ontworpen. De investering die met de nieuwbouw gemoeid was bedroeg 750.000 gulden, inclusief installaties. De omzet van Goedhart lag toen beneden de 10 miljoen gulden per jaar. Door deze uitbreiding ging Goedhart vooral over grote productiemogelijkheden gaan beschikken.
Directeur Gaus vertelde in 1987 bij het 75-jarig bestaan: “We willen hier niet weg. Er is nog een kleine strook grond beschikbaar voor eventuele toekomstige uitbreidingen. Daar kunnen we zeker nog tien tot vijftien jaar mee uit de voeten. Goedhart hoort hier thuis. Bovendien zie je het verschijnsel dat elke nieuwe machine de helft kleiner is dan zijn voorganger, maar wel een dubbele productie levert of twee keer zo snel kan werken’.
In de jaren tachtig rolden er tonnen snoep uit de machines. In drie grote kokerijen werden suiker, water, stroop en geleermiddel (een middel om de vloeibare warme snoep op te stijven) gekookt en op temperaturen tussen de zestig en negentig graden in vormen, bestoven met poeder, gegoten. De basis van veel snoepjes was gelijk. Omvang, smaak, kleur en een eventuele omhulling van chocolade werden in de volgende machinale verwerking toegevoegd.
In een eigen modern laboratorium werden de snoepjes getest en verder ontwikkeld. Zelfs de productie kon op kleine schaal worden nagebootst. Het bedrijf liet nieuwe snoepjes testen door proefpersonen die werden ingehuurd.
In 1989 werd een samenwerkingsovereenkomst gesloten met Klene’s Suikerwerkfabriek nv te Hoorn.
Klene was een van oorsprong Amsterdams bedrijf dat voornamelijk drop produceerde.
In 1992 werd de chocoladefabriek van Boon’s Cacao B.V. te Wormerveer ingelijfd en deze ging verder onder de firmanaam Klene Goedhart. In 1997 verhuisde de productie naar Hoorn.
Het bedrijf werd in 1999 overgenomen door van Melle. Sinds 2001 is het onderdeel van Perfetti Van Melle.
In 2005 werden de fabrieksgebouwen aan de Lagedijk gesloopt t.b.v. woningbouw.
Klik hierna voor de bijdrage ‘Goedhart, het verhaal van een familiebedrijf’ elders op deze site
Cees Voort