Toen de chocolaadmolen 1727 in Zaandam aan de Papenpadsloot de eerste cacao maalde, wist men nog niet dat reeds 200 jaar daarvoor de cacao als zeer exclusief genotsmiddel aan het Spaanse hof werd gebruikt.
De conquistador Hernan Cortes die het had meegebracht uit Mexico vertelde aan de Spaanse edelen en kerkmeesters dat de Maya’s en Azteken reeds aan de cacao krachten toekenden die door de mens konden worden omgezet in levenslust, moed en kracht.
Door Thijs de Gooijer
Hij verhaalde dat de machtige Azteekse keizer Montezuma steevast enkele koppen cacao uit gouden bekers dronk voor hij zich naar zijn harem begaf. Ook zijn er uit de Indiaanse overlevering uit de oudheid verhalen bekend dat jongemannen die werden geofferd vlak voor hun dood cacao te drinken kregen zodat zij hun godinnen sterk en fier tegemoet zouden kunnen treden…
Deze mythe heeft door de eeuwen heen stand gehouden. Spanje kon het geheim van de cacao 100 jaar lang bewaren maar langzaam aan verspreidde het gebruik en het genot van de cacao zich over Europa. Allereerst in de hogere klasse. Prinsen en prinsessen, baronnen en gravinnen, markiezen en hertoginnen, zij waren de eerste die zich de tong lieten strelen. Zij waren er ook de oorzaak van dat de kennis van het goedje zich kon uitbreiden. Huwelijken tussen edelen werden gesloten en zij namen toen de kennis ook met zich mee. Eerst naar het Franse hof toen Lodewijk de XIII trouwde in 1615 met Anna van Oostenrijk, de dochter van de Spaanse Koning Philips de 3e. Nog later, in 1660, trouwde de Spaanse prinses Maria Theresia haar volle neef Lodewijk de 14e. Koning van Frankrijk.
Maria Theresia bracht uit Spanje haar kamermeisje mee die reeds meer dan 40 cacaorecepten kende. Ze voegde kruiden, specerijen en honing toe. Zo vond de machtige Zonnekoning elke avond weer een andere heerlijke versnapering van chocolade op zijn nachtkastje.
Ondanks dat het huwelijk was “geregeld” werd het aan cacao verslaafde echtpaar een gepassioneerd liefdesleven toegedicht door de Franse pers. In die kringen was cacao en chocolade erg “in”. Ook door de verhalen die eromheen werden verteld. Als een markies een oogje had op een bevallige gravin liet hij een doos chocolade bezorgen. Werd de doos aangenomen zat het goed… Kreeg hij de doos retour dan had hij een blauwtje gelopen.
In de hogere besloten maar extravagante dameskransjes werden drankjes geserveerd in kristallen glaasjes met daarbij chocolade. Het gesprek ging voornamelijk over de veroveringen in de liefde die men had gemaakt en de rol van cacao daarin.
De in die tijd ‘Femme Fatale’ genaamd Madame de Pompadour bood de Zonnekoning via de op schandaaltjes beluste pers aan een nacht met haar door te brengen nadat zij haar bloed eerst had opgewarmd met cacao. Hij zou dan zijn verkondigde mening dat zij frigide zou zijn wel moeten bijstellen, aldus de Madame.
Ook de Spaanse vrouwendief Casanova trakteerde zijn vrouwen en zichzelf op cacaodrankjes voordat hij het bed met hun deelde.
Hoe sterk er gehecht werd aan de mythe van het opwekken der levenslust door cacao werd al in 1625 (!) bewezen door een publicatie van de Weense professor Rauch. Naar aanleiding van zijn verhaal werd het de geestelijken en nonnen in de vele kloosters verboden om cacao te gebruiken. Er zouden teveel onzedige handelingen achter de hoge muren plaatsvinden. De professor zelf werd geschorst vanwege de pikante details die hij vermeldde. Opmerkelijk is ook een bericht uit de “Spectator” in 1712 waarin staat:
“Tijdens de aankomende jaarfeesten wil ik de lezers wijzen op het gevaar van zedelijk verval . Het ware beter niet teveel romantische boeken te lezen alsmede andere zinneprikkelende lectuur. Ook het gebruik van sterke drank en chocolade wordt sterk afgeraden”.
De later beroemde arts C. Dekker, alias Bontekoe, schreef in 1679 als medicijn chocoladebroodjes voor bij algemene zwakte en lusteloosheid. In een publicatie schreef hij dat Cacao goed was tegen koortsen, lever – en miltziekten, tering, hoest en verkoudheid.
Door de eeuwen heen heeft er dus rond de cacao en chocolade een mythe geleefd. Vanaf het moment dat volgens de ouden de god Quatzalcault die eruit zag als een gevederde slang in het Maya-rijk neerdaalde uit de hemel, ons de zaden schonk en vertelde over de kracht die de cacao de mensen zou schenken… tot vandaag de dag aan toe.
In onze streek leefden in die tijd geen koningen en prinsen. Alhoewel Czaar Peter de grote aan het eind van de 17e eeuw hier enige tijd heeft doorgebracht. Hij had echter geen belangstelling voor cacao maar leerde hier hoe je molens en schepen moest bouwen. Die kennis nam hij mee naar het verre Rusland zodat je in de Russische taal nog steeds woorden tegenkomt die een Hollandse oorsprong hebben zoals “Bootsman” en “Aan de wind” en “voor de wind” en nog meer.
De Zaanstreek was het gebied voor die industrie, de cacao kwam later. Vele molens die toen gebouwd zijn hebben in hun nadagen echter cacao gemalen en omdat het zo warm is de laatste dagen even dit verhaaltje van een oud-brandweercommandant, de Hr. Van Heijnsbergen…
Oliemolen het oude Kaar aan het Valdeurspad te Zaandam was zo’n molen. Eigenaar J.Stuurman maalde er cacao mee. We schrijven 28 Mei 1917 2e Pinksterdag. Het was drukkend warm, echt heel heet. Tropisch heet. In de avond pakten echter donkere wolken zich samen boven de nog feestvierende Zaanstreek. Tegen 10 uur brak de bui los. Het werd zwaar noodweer. De regen viel met bakken uit de lucht op de hossende en joelende Zaankanters. De straten werden haast rivieren zoveel water kwam er naar beneden. Een ieder zocht zich een veilige schuilplaats. Het bliksemde en donderde onophoudelijk, de ramen trilden van het geweld en de mensen in hun meest houten huizen keken elkaar angstig en bedrukt aan. Het vuur was geen moment uit de lucht. Het was alsof het weerlicht een prooi wilde vinden na zo’n mooie warme dag… En jawel, die prooi werd gevonden in de weerloze molen het Oude Kaar die daar in het veld stond. Een felle schicht kwam loodrecht naar beneden bijna direct gevolgd door een oorverdovende klap. De met olie en cacao doordrenkte molen vatte direct vlam want cacao en vuur…tsja… Zelfs de toegesnelde brandweer kon niets doen ondanks de stortregens. Er was geen houden aan. Van Heijnsbergen schrijft in zijn verslag:
‘Een bijzonder moment brak aan toen het vuur het riet van de molen had weggevreten. Plots stond zij daar, naakt en hulpeloos, het binnenwerk nog helemaal intact. Maar alles van dat gaandewerk gloeide, alsof het elektrisch was geladen, zoals een gloeilamp. En kijk toen eens…. dat alles ging draaien toen de wiekenas los kwam te staan van de doorgebrande vanginrichting.
Een ongelooflijk schouwspel. Onbeschrijflijk … Alles draaide enkele slagen en toen, onder donderend geraas, stortte de molen in elkaar, een verzengende hitte verspreidend en in een rode gloed die de gezichten van de toeschouwers angstaanjagend deed oplichten in de duisternis. Een stuk doek aan een vallende wiek flapperde nog even alsof het een teken van afscheid was. Daarna deunde de donder en flitste het weerlicht nog sterker als daarvoor alsof er een overwinning werd gevierd daarboven.’
Dat was het einde van het Oude Kaar. Die in zijn laatste dagen nog bestaansrecht had gevonden in het vermalen van cacao. Vele Zaanse molens vonden door het vuur hun einde, op allerlei manieren, zoals molen de Vogelstruijs te Zaandam en een aap in de Koog die verzot was op cacao… maar daarover in de volgende delen meer. Want cacao en ons Zaantje… ja, daar blijf je over vertellen.