Heeft ‘onze cacao’ te maken met de Gouden Eeuw? In de 17e eeuw was de Republiek der Verenigde Nederlanden immers de machtigste natie op het gebied van handel en zeevaart.
En de Zaanstreek speelde daarbij een zeer voorname rol…
Door Thijs de Gooijer
Halverwege de 17e eeuw voeren er 900 Nederlandse schepen op de Hanzesteden, 750 op de Oostzee, 200 op Noorwegen en omstreken, en naar de Middellandse zee vertrokken er elk jaar 2000! En dan zeilden er ook nog jaarlijks zo’n 100 grote Oost-Indiëvaarders richting de tropen.
De Nederlandse vloot telde totaal 20.000 schepen en was terecht Hollands Glorie in die dagen. Vele, vele schepen rolden van Zaanse hellingen. De scheepsbouw gaf duizenden werk en voorspoed… Toen ons land later concurrentie kreeg op de lange vaart van met name Engeland en Frankrijk, bleef over de gunstige centrale ligging van ons land, de uitstekende vaklieden, de ondernemerszin en het sterke geldwezen. Als we het dus over de erfenis van de Gouden Eeuw hebben moeten we dat voor ogen houden. Cacao en chocolade horen daar zeker bij.
Het was zeker geen gemakkelijk leven in de Gouden Eeuw voor al die mannen en jongens die de zee opgingen onder de vlag van de VOC of WIC of voor een of andere compagnie. Het avontuur lokte echter, en verre reizen naar de vreemde had grote aantrekkingskracht… de nieuwkomers in het vooruit hadden geen enkel idee wat er te wachten stond. De gierende stormen waarin men radeloos heen en weer werd geslingerd in de krappe ruimtes benedendeks. De windstilte en benauwende hitte als dagenlang werd rondgedreven op de oceaan zonder maar het minste briesje, het drinkwater wat zo bedorven was dat men het met de neus dichtgeknepen en de tanden op elkaar dronk om de wormen eruit te zeven.
Ook werden eerst wel withete ijzeren staven in het water gedoopt om het ongedierte te doden. Het meegebrachte brood dat zo nat was van bederf dat de maden eruit kropen… de stank in de krappe slaapruimte waar altijd smerig water onder klotste omdat een schip nu eenmaal altijd wel ergens lek was… maar vooral het gebrek aan verse groenten en fruit wat uiteindelijk tot scheurbuik leidde en de lijders deed rondlopen met zwerende mond, verstijfde en gezwollen ledematen en losse tanden en ze zich elke dag moeizaam naar de chirurgijn moesten slepen als die bij de grote mast zijn spreekuur hield. De provoost op het schip kondigde zijn komst aan door op de grote mast te slaan met zijn staf en te roepen:
“Kreupelen en zieken, laat U verbinden, Bij de grote mast zult U de meester vinden.”
Wat op zich een aanfluiting was want de baardschraper of chirurgijn wist evenveel van de medische wetenschap als een aap van een modern horloge. Hij genas de zieken met bier en wijn want dat was altijd in ruime mate aan boord en er werd grote geneeskracht aan toegeschreven. Vele maats stierven omdat er zweren werden uitgesneden met vuile messen wat koudvuur veroorzaakte… simpel omdat men nog niets afwist van het bestaan van sommige bacteriën die door eenvoudig koken van het mes in water de ellende had kunnen voorkomen.
Menig Zaankanter zag zijn geliefde streek nooit meer. De verre reizen eisten hun tol. Soms kwam een schip terug met slechts de helft van de oorspronkelijke bemanning. De rest was gestorven door de scheurbuik, uit de ra geslingerd tijdens een zware storm, schipbreuk geleden. Of ze vonden de dood in de gevechten die geleverd werden met Spaanse oorlogsschepen tijdens de 80-jarige oorlog, in de zeeslagen met piraten en met inboorlingen als aan land vers water en fruit gezocht werd. Velen bleven ook gewoon weg of verdwenen… ergens werk leverend als slaaf op de galeien van Barbarije nadat ze door piraten gevangengenomen was en verkocht.
Dat alles gebeurde ook in de Gouden Eeuw waar vele welvarende landgenoten hun ogen sloten voor de enorme ontberingen, het lijden en de mensonterende omstandigheden waarin de maats op de schepen hun werk moesten doen om te overleven tijdens hun verre en lange reizen om tenslotte met kostbare specerijen rijk beladen voor de heren reders terug te keren in het Vaderland.