In deel 2 van Stuurman Cacao waren we tot de bevrijding gekomen in 1945. Nu kunnen we lezen hoe het verder gegaan is met deze gedenkwaardige cacao-onderneming.
Door Th. de Gooijer
In de eerste maanden na de bevrijding ging men nu eigenlijk opgelucht verder met de peulvruchten en de surrogaat thee, terwijl er toch ook nog regelmatig hout vanuit de Os en Bonte Hen moest komen voor de stookmogelijkheden in de fabriek of thuis.
Omdat Simon de Wit nu zelf weer genoeg personeel had om in te pakken, werd de Teca aan hun in balen van 50 kg geleverd.
Op 15 mei lukte het om de eigen diesel met generator weer aan de praat te krijgen waardoor men weer stroom had om bepaalde dingen machinaal te doen. Terwijl op 16 juni de fabriek weer klaargemaakt werd voor de productie van cacaopoeder. Ook de 2 motorschuiten kwamen in juli in Papendrecht en Rotterdam letterlijk en figuurlijk weer boven water, één in redelijke staat en de ander zwaar beschadigd met deuken en kogelgaten. Als die eens konden vertellen.
Langzamerhand kwam de wereld weer tot rust en op 15 augustus werd de vlag weer op de fabriek gezet nu voor de capitulatie van Japan, Ook de cacao kwam weer op gang want op 23 augustus kwamen er ook weer 45 balen cacaobonen de fabriek binnen.
Teca
Het werd nu weer druk in de fabriek want terwijl ook de wringers begonnen te draaien op cacaoafvallen, bleef men ook nog steeds in de peulvruchten voor Simon de Wit werken. Waarschijnlijk werden door deze, aan alle kanten goede, ontwikkelingen de lonen met 25% verhoogd. Een goede fabrieksarbeider die ook alle machines kon bedienen verdiende f 37,50 per week, vergeleken met een bouwvakker was dat veel want die verdiende f 32,50.
Ook werd er nu weer meer naar de concurrent Cacao de Zaan gekeken want uit die tijd is er ook de aantekening dat Cacao de Zaan in Zaandijk met 8 persen en 14 wringers werkt terwijl de Aurora met 3 persen en 5 wringers werkte. Maar Cacao de Zaan had natuurlijk geen Teca en peulvruchten.
In 1946 werd N. Stor de fabriekschef. Hij was een bijzondere man, streng maar rechtvaardig. Terwijl het in de fabriek altijd stoffig en vet was had Stor ook de bijzondere eigenschap dat hij zijn overall altijd schoonhield. Hij delegeerde waarschijnlijk goed, een echte chef. Voor het bedrijf had hij ook het voordeel dat hij rooms-katholiek was en op het Kalf woonde waardoor hij goede contacten had met de pastoor van de parochie op het Kalf pastoor Bonfrèr. Deze man was voor de Aurora met veel medewerkers die op het Kalf woonden erg belangrijk. Hij kwam dan ook regelmatig op bedrijfsbezoek en ging dan ook altijd weer terug naar de pastorie met “een pondje poeier”.
Dit was vaak het ‘relatiegeschenk’ voor hen die veel voor de fabriek konden betekenen, dergelijke cacaogeschenken zagen we overigens bij meer Zaanse cacaobedrijven.
Auora
Veel werk was er ook in de cacaopoeder, niet alleen als productie, die 3-4 ton per week bedroeg, maar ook in technisch opzicht, want men had wel in de gaten dat de gemalen cacaopoeder warm was en op een bepaalde manier gekoeld moest worden om een mooie egale kleur te krijgen als eindproduct. De cacaopoeder werd voor het verschepen ingepakt in papieren zakken van 10 of 25 kg, die dan in houten kisten met een inhoud van 50 kg werden verpakt. De houten kisten werden dan gemaakt door Henk de Wit die zijn timmerfabriek op het terrein van de Aurora had. Toen de timmerfabriek later verhuisde naar het Sluispad in de Koog werd het pand verhuurd (vanaf 1949) verhuurd aan de Fa. Jb. Pielkenrood ten behoeve van haar afdeling Plastic Industrie Vinitex.
De Stuurmannen ging in deze tijd regelmatig op reis om afnemers te zoeken voor de cacaopoeder en cacaoboter. Ook in het buitenland werden afnemers gezocht meestal via agenten (vertegenwoordiging), bijv. Denemarken, Finland, Engeland en Belgie. In Nederland was de Handelsmaatschappij Theobroma in Amsterdam een belangrijke afnemer, zij exporteerden de cacaoboter onder de naam Trintel naar veel landen. Trintel was de naam van een zandbank in het IJsselmeer bij Enkhuizen en de eigenaren van Theobroma waren zeilers, vandaar waarschijnlijk.
Hoewel er geen Teca meer werd gemaakt, was er toch weer handel in de cacaodoppen. Veel balen cacaodoppen werden geleverd aan veehouders in Noord- en Zuid-Holland door gebrek aan echt veevoer. Het vervoer ging dan met de beurtschippers Bijloo, Vlootman, de Hoogh of Kempenaar.
Sanopharm
In juli 1946 verlaat Simon de Wit met zijn peulvruchtenproductie het bedrijf. Het gaf de Aurora zowel in ruimte als in personeel weer wat meer mogelijkheden want de fabriek liep goed, en ook de handel was erg goed.
Ook wordt er weer een ander bedrijf geholpen namelijk Sanopharm, opgericht door Dr. Krijt uit Zaandijk. De heren Stuurman die deelgenoot waren van dit bedrijf, verhuurden daarom een deel van de begane grond van pakhuis Accra aan Sanopharm. De Fa. Sanopharm was een van de eerste bedrijven in Nederland die fabrieksmatig, dus niet in de apotheek, medicijnen gingen maken. Sanopharm groeide snel en is later naar een pand aan de Zuidervaldeurstraat in Zaandam gegaan. In de 80-er jaren is Sanopharm, later Medicopharma, gefuseerd met O.P.G. uit Utrecht, een andere geneesmiddelenfabriek.
In 1947 komen ook er weer Illipe- of Tengkawanpitten op de markt. Stuurman en Schoemaker zijn de eerste die er mee beginnen, dit met de wringers te verwerken. De productie gaat beter dan in de 30-er jaren en 2 wringers verwerken 100 ton pitten per week. Het vet moet na het wringen geraffineerd (ontdoen van vetzuren) worden. Dit gebeurt meestal bij Jan Schoenmaker aan de Poel of bij Gerkens in Wormer. Het geraffineerde Tengkawanvet wordt later weer bij de geraffineerde cacaoboter gemengd waardoor men een goedkope cacaoboter kon leveren maar ook van goede kwaliteit. Bij Stuurman hield men de wereldrubbermarkt goed in de gaten en daardoor kreeg men ook een prima overzicht over de te verwachten Tengawanoogst.
Voor de import en verwerking van de tengkawanpitten werd de vereniging Octo opgericht, die o.a. bestond uit Stuurman, Schoemaker, Gerkens, Land en Zee, Teun Oly en Comp., Makelaar van Schaick en Speelman Extractiefabriek in Overschie.
De Octo was mede opgericht om een Tengkawanplantage in Suriname te stichten. Dit is niet van de grond gekomen.
Wel gaf de Tengkawan veel vaarwerk, want eerst moest het uitgewrongen Tengkawanvet naar Schoemaker of Gerkens gebracht worden eerst in vaten en later met tankboten die verwarmd waren. Na raffinage moest het weer teruggehaald worden. De schilfers werden weer per schip naar Schoemaker of naar de firma Land en Zee van de heren Kamphuis in Beverwijk gebracht om te extraheren (raatste vet eruit) De ontvette cacaoschilfers werden door Schoemaker en Land en Zee aan de Chemische Fabriek Naarden verkocht die er dan weer theobromine (geneesmiddel) van maakten.
Nieuwe ontwikkelingen
In 1948 wordt Stuurman benaderd door een meneer Blans uit de Kaag, die vertegenwoordiger is van het Technisch Bureau Max Schoenenberger uit Zürich. Deze firma levert z.g.n. pennenmolens (dit was een molen met een verticale plaat met honderden pennen, die stil stond en daar tegenin draaide met een zeer hoog toerental eenzelfde plaat, hier tussen in werden dan de gebrande cacaostukjes vermalen of bij het malen van cacaopoeder de stukjes cacaoperskoek). Met deze molens verkreeg men en veel fijner eindproduct.
Schoenenberger leverde daar ook een systeem bij met ammoniak gekoelde koelbuizen waardoor de poeder goed gekoeld verpakt kon worden. Te warme cacaopoeder gaat klonten. De Schoenenbergerinstallatie die na diverse onderhandelingen en proefdraaien in Zwitserland werd gekocht, evenals een nieuwe cacaomassamolen, kwam in 1949 op het Kalf aan. De installatie had een capaciteit van 200 kg/uur.
De pennen in de molens sleten vrij snel en als men te laat was om deze te vervangen braken deze en hiermee werden in een klap alle andere pennen ook gebroken. Als dit gebeurde kon men de klap horen tot bij de Kogerkerk. Ook in andere cacaofabrieken met dit systeem (De Zaan) had men wel met dit vervelende euvel te maken, na de klap volgde vaak brand.
Terwijl er in 1949 350.000 kg cacaopoeder werd gemaakt, bedroeg dit in 1950 al 800.000 kg. Tot deze tijd werd de cacaomassa nog geperst met hydraulische verticale persen, waar nog vrij veel handwerk aan moest gebeuren. Een nieuwe ontwikkeling was in 1950 de horizontale 12-pots cacaopers die gemaakt werd door de Italiaanse fabrikant van chocolade-en cacao machines Carle en Montenari. Hiermee werd in Milaan proefgedraaid en daarna gekocht. De eerste pers kwam in 1950 in de Aurora.
Zoetwaren
Het voordeel van deze was dat men cacaopoeder met een laagvetgehalte 10 % kon maken waardoor er meer cacaoboter uit de cacao verkregen werd. Voor de klanten uit de zoetwarenindustrie had de poeder het voordeel dat deze door het lagere vetgehalte veel goedkoper was en voor het bedienend personeel was het een voordeel dat de geperste koek er onder uit de potten viel waardoor er geen koeken uit de potten getild hoefde te worden zoals bij de verticale persen. Het grootste voordeel was echter dat door hogere hydraulische druk de persing veel sneller ging.
Nadat de nieuwe massamolens, persen en cacaopoederinstallatie goed in productie waren gekomen was de boterproductie ca. 45 ton per week terwijl het verbruik aan cacaobonen ca. 60 ton was. Zowel de boter als de poeder konden in deze tijd goed verkocht worden. Men ziet in de verhoudingen cacaobonen en cacaoboterproductie dat er ook geraffineerde boter werd bijgemengd en (of) tengkawanvet.
Veel cacaopoeder ging in deze tijd naar België, mede door de daar zeer actieve agente Madame van den Schrick. Het gevolg hiervan was dat niet alleen een groot deel van de Belgische zoetwarenindustrie de Aurorapoeder gebruikte maar ook het hele Belgische leger Voordat de te leveren partijen aan het leger naar België verzonden werden kwam er een Belgische kolonel voor de keuring van de partij. Dit was altijd een hele ceremonie. Evert Timme die in die tijd het laboratorium runde had dan ook altijd de gewoonte, als de kolonel kwam, zijn alpinopet op te zetten om zo te kunnen salueren.
Terwijl alles lekker liep werd het bedrijf op 4 maart 1954 onaangenaam verrast met een grote brand in pakhuis Accra. De schade bedroeg 250.000 gulden.
Tengkawanvet
In juni 1954 werd begonnen met het vervoer van vloeibaar tengkawanvet of illipevet en vloeibare cacaoboter in tankdekschuiten naar Gerkens of Jan Schoemaker. Dit was in de productie een grote verbetering men hoefde niet meer met zware vaten te werken en niet meer op te smelten om het product weer te behandelen.
De af te leveren cacaoboter werd tot eind 1954 nog steeds in blikken gegoten dan gekoeld en daarna de harde broden in vetvrij papier gepakt en dan in z.g.n. blikkisten of jutebalen. In 54 begon men voor het eerst de boter op te gieten in cartonnen dozen met een plastic zak erin. Deze dozen bevatten 25 kg boter. De dozen werden bij het vullen en koelen gesteund door ijzeren kratjes, na stolling werd de bovenzijde van de doos met plakband dichtgemaakt, het kratje omgekeerd, afgenomen waarna deze zijde werd dichtgeplakt. De doos werd dan op een soort palletje gezet waarna er nog drie dozen werden opgezet, en de pallet met de steekwagen werd opgenomen en naar het pakhuis gebracht. De cacaopoeder werd toen al ingepakt in papieren zakken van 25 kg. Zo leverde men in 1954 1800 ton cacaboter af en 1400 ton cacaopoeder.
Al deze producten gingen in die tijd nog per schip naar de diverse landen. De K.N.S.M. was een grote vervoerder daarmee vooral naar Scandinavië en de Middellandse Zee, de Stoomvaart Maatschappij Nederland in Amsterdam vervoerde vooral veel cacaoboter naar Australië, terwijl de Hollandsche Stoomboot Maatschappij het vervoer naar Engeland deed. Alles naar Amerika ging via Reiman, Stok en Kersken naar de Holland-Amerikalijn in Rotterdam. De schippers hadden veel werk in die tijd.
Meestal werden op maandag de motorschuit en dekschuit geladen., waarna dinsdagmorgen om 6 uur het spul, 2 schepen met ca.40 ton cacaoboter en 20 ton cacaopoeder naar Amsterdam vertrok, om daar hun spullen af te leveren bij de diverse scheepvaartmaatschappijen, daarna ging men dan weer naar de diverse scheepvaartmaatschapijen om de lege dekschuiten weer met cacaobonen of tengkawanpitten te laden. Vaak gebeurde het dan dat de volle dekschuit dan in Zaandam aan de Prins Hendrikkade werd gelegd waarna de motorschuit dan door ging naar Land en Zee in Beverwijk om nog 1 soms 2 dekschuiten op te halen met cacaoschroot. Meestal tegen een uur of 10 in de avond kwam de vloot dan weer voor de wal bij de Aurora, 1 volle motorschuit met 3 volle dekschuiten.
Tames Roet
Vaak ging de familie Stuurman mee in hun jonge jaren mee met deze reizen. We vonden dit altijd machtige tochten vooral omdat Tames Roet en Dirk Kors erg gezien waren in de Amsterdamse haven. Wanneer we gearriveerd waren bij een scheepvaartmaatschappij ging Tames Roet altijd eerst met de papieren naar het kantoor. Nadat hij terugkwam was aan de activiteiten te zien dat dan ook alles in gang kwam, maar hij had meestal ook geregeld dat wij aan boord van de zeeschepen mochten en daar alles mochten zien. Een voordeel daarvan was vooral winterdag dat het daar ook lekker warm was zodat we daar konden doorwarmen.
Vaak gingen we ook cacaobonen ophalen in het Entrepotdok aan de Hoogte Kadijk. Wanneer het laden van de dekschuit gebeurd was, ging Dirk Kors de lading met dekkleden afdekken en gingen wij met Tames Roet naar de haringkar bij de brug van de Nieuwe Heerengracht. Ook daar was hij een gezien figuur want al was het druk bij de kar, hij werd altijd met voorrang behandeld, de visboer en zijn vrouw wisten wel dat Tames Roet het nog druk had, wij vonden dat erg interessant, vooral t.o.v. de Amsterdammers die moesten wachten. Met 2 zoute haringen en zure bommen voor de jongeren kwamen we dan aan boord terug en na het nuttigen daarvan werd de reis naar de Zaanstreek weer begonnen.
Op woensdag en donderdag werd dan meestal weer gelost en geladen waarna op Vrijdag weer naar Amsterdam gevaren werd. Het vaarwerk in de Zaanstreek naar Gerkens, Schoemaker en Zaans Veem werd meestal door Cor van Dijkum gedaan met de andere motorschuit. Deze sleepte dan ook de tankboten.
Op een zeer mistige ochtend moest er echter een dekschuit van de Aurora naar Jan Schoemaker gesleept worden en dat moest gezien de weersomstandigheden toch wel door de eerste schippers Roet en Kors gedaan worden. Zij vertrokken en na ca. 3 kwartier hoorde men bij de Aurora op de wal: ‘Zijn we hier bij Schoenmaker’ waarop teruggeroepen wordt “Ja kom maar hierheen”. De verrassing was voor de eerste schippers groot toen ze ontdekten dat hun collega’s van de Aurora weer uit de mist opdoken. De reis is toen maar een paar uur uitgesteld. Men zag letterlijk en figuurlijk geen hand voor de ogen.