In deel 1 konden we lezen over de oprichting van Stuurman Cacao en de grote brand in de Aurora die de fabriek totaal verwoestte. We gaan nu verder met de jaren net voor de Tweede Wereldoorlog en de oorlog zelf.
Door de Thijs de Gooijer
In juni 1939 ging Jan Stuurman naar de machinefabriek Krupp in Maagdenburg om wringers te kopen (soort pers). Ook kocht hij uit de boedel van chocolade– en cacaofabriek De Pauwin te Zaandam een breek- en sorteerwerk voor cacao, een drieling-molen en een hydraulische pers om uit cacaomassa koek en boter te persen.
Het bouwbedrijf Kakes uit Zaandam bouwde ondertussen de nieuwe fabriek met pakhuis. In juni 1939 kwam het pakhuis al klaar. Dit kon vrij snel omdat het een staalconstructie was, bekleed met stalen golfplaten. Het pakhuis had 2 verdiepingen en kreeg de mooie naam Accra, naar de bekende cacaohaven in Ghana. De bouw van de fabriek vorderde ook goed en op 6 november 1939 kwamen de Kruppwringers aan en kon begonnen worden met de inrichting van de fabriek. Hierdoor kon langzamerhand het personeel ook weer aangenomen worden. In januari 1940 kwam de fabriek weer in bedrijf. De fabriek was nu voorzien van een zeer moderne sprinklerinstallatie, waarvan de pomp uit de puddingfabriek ‘de Bij’ van Honig afkomstig was.
Omdat er met de bij de Pauwin gekochte pers cacaokoeken gemaakt konden worden, werd er ook begonnen met de productie van cacaopoeder. Omdat de eigen productie van koeken niet voldoende was werden er cacaokoeken van de bekende firma Blooker (Blookertijd) bijgekocht en vermalen. De productie ging niet vlot, veel verstoppingen, maar ook het koelen van de door het malenwarmgeworden cacaopoeder was een probleem. Voor het builen van de cacaopoeder (zeven van cacaopoeder in cilindrische zeven) werden de builen gebruikt die indertijd bij de wereldberoemde firma Grootes in Westzaan waren gekocht. Deze aankoop was de reden om ook pakhuis Zeeman van Grootes te kopen, om ze voorlopig op te slaan.
Tweede Wereldoorlog
Op 10 mei 1940 moest de fabriek stoppen want de oorlog was uitgebroken. Het was een nare en onzekere tijd maar op 20 mei werd toch weer met de productie begonnen. Doordat de aanvoer van cacaobonen wat later stopte, hield eind 1940 de productie op en werd er gezocht naar andere werkzaamheden.
Daarom werd er begin 1941 aan Simon de Wit ruimte in de Aurora verhuurd voor het opslaan sorteren en inpakken van peulvruchten. Hierbij hielpen ook enkele mensen van de Aurora.
In het land tegenover de fabriek werd begonnen met de aanleg van groentetuinen voor het eigen personeel. Er werd geteeld 80 roe bruine bonen, 40 roe witte bonen en 20 roe bloemkool en spinazie (1 roe is ca. 14 vierkante meter). Stuurman zorgde dus goed voor zijn personeel.
Ook ontstond het idee om gemalen cacaodoppen in de cacaobrander te branden en daar surrogaatthee van te maken. Na proefnemingen lukte dit vrij aardig zodat in april 1941 met de productie begonnen werd. De surrogaat thee kreeg de naam Teca naar thee en cacao en de productie ging langzaam omhoog naar 200 dozen van 5 kg per dag. De surrogaat thee werd ook geleverd onder de naam Aroma en Sutee. Voor het inpakwerk kwamen er ook nog 2 man bij van collega Jan Schoemaker, die met hun bedrijf aan de Poel bij Haaldersbroek zaten. De productie van Teca bedroeg later 200 dozen van 10 kg per dag. In de doos zaten 100 zakjes van 100 gram. De Tecaproductie is doorgegaan tot in 1946. Omdat in 1943 de eigen cacaodoppen op waren werden er ook bij andere cacaofabrieken doppen opgekocht o.a. bij Jan Schoemaker, Cacao de Zaan en Nicolaas Wit.
De Duitsers werden echter steeds lastiger en in november 1941 werden alle voorraden cacaobonen en cacaoboter door de vijand gevorderd. Ook de voorraden die bij Gerkens in Wormer en in het Zaans Veem waren gevorderd. Alles werd met binnenschepen naar Duitsland vervoerd.
De winter van 1942 werd steeds strenger zodat op 2 februari de transportslede uit de molen de Os gehaald moest worden, waardoor het zware transport eventueel over de Zaan kon gebeuren. Het ijs in de Zaan was op sommige plaatsen een halve meter dik, waardoor er gedurende 20 dagen niet in de Zaan gevaren kon worden. Het was zo koud dat er ook een groot brandstofgebrek ontstond waardoor de houten laad-en lossteigers van de Bonte Hen en de Os door vandalen, die over het ijs van de Zaan kwamen, werden gesloopt om toch nog wat warmte in de Zaanse gezinnen te brengen.
In de fabriek ontstonden nieuwe activiteiten. Door Henk de Wit, uit de Koog, die toen de fabriekschef was, maar van huis uit timmerman, kwam het idee om met de houtdraaibank houten broches te maken en deze te beschilderen. Het hout voor de broches werd verkregen uit het hout van gesloopte onderdelen van de molen de Os. Omdat niet iedereen die bij de Aurora werkte artistieke gaven had zat er wel veel kwaliteitsverschil in het product. Maar er waren toch ondanks de sombere tijden genoeg afnemers.
Een andere activiteit was het met de figuurzaag maken van olifantfiguren uit hechthout. De hoogste zaagproductie per man was 100 olifanten per dag. Hierna werden de olifanten nog met de hand beschilderd.
Onderduikers
Een wat gevaarlijker activiteit was het onderbrengen van onderduikers in de fabriek. Hiervoor was de trap naar de tweede verdieping weggehaald en met een luik dichtgemaakt alsof dit het plafond was van de hoogste verdieping. Op deze verdieping lagen balen cacaodoppen waarin weer een soort hutten waren gemaakt waar men inzat tijdens razzia’s. Hier hebben veel mannen gescholen tijdens die razzia’s. Gelukkig is dit nooit ontdekt, maar dat is mede te danken aan Tine van der Broek uit Zaandam die toen kantoorjuffrouw was, zij had de gewoonte om voor dat de mensen kwamen, op kantoor te zijn zodat zij kon zien of er Duitsers bij de Aurora of in de buurt waren. Als dit zo was reed zij weer richting Noorderbrug om hen te waarschuwen. Vaak verstopte men zich dan in de olieputten van de molen de Os.
Omdat het bedrijf onder de voedselvoorziening viel, hoefden er in de eerste jaren van de oorlog geen mensen in de Arbeitseinsatz. Toch zijn er drie man in de laatste jaren van de oorlog wel in Duitsland te werk gesteld, maar gelukkig zijn alle drie weer behouden teruggekeerd.
Veel tijd en spierkracht werd er gestoken in het verkrijgen van voedsel voor de personeelsleden en hun gezinnen. Hierbij was Jan Stuurman degene die overdacht hoe dit allemaal geregeld kon worden voor zijn personeelsleden en hun gezinnen maar ook voor zijn eigen kinderen en kleinkinderen. Gelukkig had hij met een deel van zijn verdiende geld al voor de oorlog ook boerderijen gekocht in de Enge Wormer en in de Heer-Hugowaard en ook in Zeeland.
Uit de Heer-Hugowaard kwamen meestal de aardappelen, groente, melk, tarwe, boter maar ook bijv. graanafval van dorsmachines. Melk en af en toe het vlees kwam meestal van de boeren uit de Enge-Wormer. De vrachten uit de Heer-Hugowaard werden gehaald met de schuit van de Hr. Tames Roet. Omdat er geen brandstof voor de motor was werd deze tocht op de vaarboom gedaan. Voor Tames Roet en zijn mannen is dit altijd een bijzondere prestatie geweest. Het was tenslotte ook nog eens 40 km heen en 40 km terug bomen en (of) jagen langs het pad. Later werden de tochten nog moeilijker omdat de motorschuiten gevorderd werden en de reis met een gewone platte dekschuit zonder enige beschutting in soms barre weersomstandigheden gemaakt moest worden.
Hongerwinter
Er zijn nog lijstjes aanwezig waarop staat wat ieder personeelslid afhankelijk van de gezinsgrootte elke zaterdag in de hongerwinter mee naar huis kreeg. Het brandhout dat de personeelsleden dan ook meekregen was afkomstig van de uit de molen de Os gesloopte stampers en heien. Ook de wentelas van de molen werd gesloopt en in stukken gezaagd en als brandhout gebruikt. Dit kon daar gedaan worden omdat de Os een z.g.n. dubbele oliemolen was met 2 paar stampers en heien.
Ondanks de oorlog werd er in die jaren ook aan de toekomst gedacht want er werden door Jan Stuurman cascadebranders ontworpen waarbij het cacaogruis trapsgewijs door een met stoom verhitte brander liep waardoor dit de juiste cacaosmaak kreeg. De branders werden gemaakt door de firma Teer in de Koog. Ook de drielingmolens die gebruikt werden om het cacaogruis tot massa te malen werden verder ontwikkeld. Deze molens hadden 3 maalstenen waar aan de zijkanten een bepaald profiel gehakt werd als slijp (maal) zijden. Dit hakken (billen) werd met de hand gedaan en was een zeer precies en zwaar werk. Als de massa niet fijn genoeg werd was de cacaopoeder ook te grof na het malen en loste daardoor heel slecht op in de producten waarin het bijgemengd moest worden.
In de oorlog werkte ook de schoonzoon van Jan Stuurman, te weten Jo Lamie, op het bedrijf en hij deed als suikerchemicus de vet- en vochtbepalingen en vetzuurbepalingen van de producten. Wat hij ook goed kon in de oorlogsjaren, was het verzolen van schoenen met het leer van oude drijfriemen. Een nog beter product van hem was de ‘brandolie’. In de grond van het fabrieksterrein waren dieselolietanks, met dieselolie voor de dieselmotor met generator, die in de spertijd voor elektriciteit zorgde. De spertijd was in de tijd voor 1940 en na de oorlog de tijd tussen 7.00 en 9.00 uur en in de middag van 16.00 tot 19.00 uur, in deze tijd was de stroom erg duur en werd er voor de machines die niet konden stoppen zelf stroom gemaakt.
Door een chemische vinding maakte Jo Lamie de dieselolie geschikt voor het gebruik in petroleumlampen of petroleumkachels. Elke zaterdag werd hier dan ook een paar liter van aan de medewerkers meegegeven.
De laatste maanden van de oorlog waren erg beroerd en heel zwaar. Er was bijv. ook geen drinkwater meer en er werd ondanks de bewaking veel uit de fabriek gestolen, op een donkere nacht bijv. 1000 kg peulvruchten. Toch zou aan al die ellende die de mensen moesten doormaken een einde komen en kon gelukkig op 5 Mei 1945 ‘s morgens om 11 uur de vlag op de fabriek gehesen worden. Nederland was weer vrij!!!
In deel 3 van de geschiedenis van Stuurman zullen we kunnen lezen hoe het verder is gegaan met deze cacaofabriek.