Toen ik een jongetje was, hoorde men nog veel echt Zaans, en ik meen ook te mogen beweren dat ik het nog vloeiend spreek. In de uitspraak in elk geval; mijn woordenschat zal hier en daar wel wat roestig zijn geworden en ongetwijfeld zijn er woorden die reeds vóór de jaren vijftig in onbruik waren geraakt.
Mijn Ome Cor, broer van mijn grootmoeder, sprak accentloos Zaans. Meer dan veertig jaar werkte hij op de Worref (bij houthandel Donker in Zaandijk dus), en als je in een van de vele slootjes en vaarten die het terrein van dat bedrijf doorsneden, ging vissen en je had een beetje geluk, dan ving je een korreper. Mijn oudoom heeft zijn werkgever niet één keer in zijn leven houthandel of zelfs maar werf genoemd, en karper kon hij niet uitspreken — dat was een vreemde taal.
Eens zaten wij aan tafel in Johanna’s Hof in Castricum. Oma gaf een etentje ter ere van haar negenentachtigste verjaardag. Ome Cor was er ook. Oma was haar hele lange leven trots geheelonthoudster geweest en Ome Cor consumeerde ongetwijfeld lange tijd evenmin alcohol. Maar toen, op zijn respectabel hoge leeftijd, had hij daar geen trek meer in. De ober kwam vragen wat meneer wilde drinken en zijn antwoord luidde: “nou, doe main maar een bietje witte wain.”
Gedurende de Eerste Wereldoorlog, onder de algehele mobilisatie, had hij ruim drie jaar in militaire dienst doorgebracht, en toen dat eindelijk afgelopen was, liep hij werkloos op straat ergens in Zaandijk en kwam hij de directeur van de houthandel tegen. “Toen kwam ik meheer Bakker teuge, en die zaid teuge main, zo Cor, hejje gien werrek? Nô, je kenne wel bai main beginne.” Hij is er nooit meer weggegaan.
Toen mijn andere oma eens vertelde over iemand die naar Parijs was geweest en zij wat haperde met de uitspraak van de naam van de rivier die die stad doorkronkelt, zei opa tegen haar, “nou vrouw, zeg maar gerust Saine hoor.”
Mijn vader kwam in de jaren dertig van de Handelsschool af en in die crisistijd was er in de reguliere handel geen werk te vinden. Alleen in de ambulante handel…. dat wil zeggen, achter de groentekar van Teling. Oma zal gezegd hebben, “ga Gerrit maar hellepe hoor, de hele dag toiszitte, das ok niks waard.” En zo hielp pa de handkar van de groenteboer de hoge bruggen van de Nieuwe Vaartkade over te duwen. Een vrouw vroeg aan de groenteman of de peren een beetje sappig waren. “Ien en al sop, juffrouw,” antwoordde Gerrit zelfverzekerd.
Huisvrouwen werden aangesproken als juffrouw.
Het Zaans is mij, zoals u ziet, met de paplepel ingegoten.
Met mijn schoolvriendje Klaas liep ik eens, op een woensdagmiddag, naar de markt in Wormerveer. Een hele onderneming was dat nog, lopen langs de Lagedijk, onder de stelling van de (later helaas afgebrande) windmolen De Koperslager door, langs het Zaandijker zwembad, dat beschilderd was met Coca-Cola reclame. Klaas dacht dat ijskoud betrekking had op de temperatuur van het zwemwater. “Kaik, hiero is ut aiskoud, daer gane we niet zwemme hoor….”
Verder door de onwelriekende fabriekenchaos van Wormerveer, daarna de Dubbele Buurt, (die helemaal niet dubbel was) en dan was je op het Noordeinde, en wat verder dan is de Zaanweg. Daar werd, tot aan de Marktstraat denk ik, de Wormerveerder markt gehouden.
Een koopman in huishoudelijke artikelen had van die metalen spullen van Brabantia die toen erg gewild waren. Het geld stopte hij in zo’n rechthoekige blikken doos waarin huisvrouwen de poetsmiddelen plachten op te bergen. Alleen had hij één s weggekrast. Poet doos.
Het heeft niet veel met Zaans te maken, maar vooroit…..
Bijna aan het einde gekomen was er een bloemenkraam. Vol stond en hing het er met begonia’s, cyclamen, geraniums, sansevieria’s….. “Mooie plantjes…!” prees de ambulante handelaar zijn waren aan. “Met lois!” (luis, red.) voegde Klaas er luidkeels aan toe. De bloemenman zond een verwoestende blik in zijn richting en schreeuwde hem toe: “Lazer op, skele!!”
Klaas droeg een bril.
Op zekere dag kwam Louis Poulain bij ons op bezoek. Van beroep was hij kachelsmid, een toen nog belangrijke bezigheid, aangezien begin jaren zestig van de twintigste eeuw bijna iedereen een kolenkachel had om zijn eenvoudige burgerwoning mee te verwarmen. Zijn werkzaamheden verrichtte hij vanuit een houten gebouwtje, gelegen aan de Nieuwe Vaartkade, hoek Sloissloot. Ergens aan de buitenwand was met wat roestige schroeven een verweerd emaillen bord bevestigd waarop te lezen was: Hier wordt autogeen gelascht.
Het hing er al een poosje.
Het was op een zondagochtend, vreemd eigenlijk, maar Louis hat het puur druk tijdens de week en zulke dingen deed hij op zondag — naar de kerk ging hij niet kennelijk. Wij ook niet, dus dat was geen probleem. Hij kwam waarschijnlijk om wat financiële dingen te bespreken; mijn vader zal hem met zijn belastingaangifte hebben geholpen voor een geringe vergoeding. Er lagen een paar van die nare enveloppen op de salontafel, met diezelfde gemene blauwe kleur die die rotdingen nu nog hebben.
Louis presenteerde gul sigaartjes – Senoritas – uit een Willem II blikje, voor mijn vader en hemzelf, mijn broer die net zeventien was kreeg er ook eentje, maar ik niet want ik was nog maar veertien.
Ik vergeef het hem.
Poulain’s voorouders kwamen waarschijnlijk uit Wallonië, de Franstalige onderste helft van België. Maar dat was lang geleden. Louis was een Zaankanter en zijn familie daarvóór waarschijnlijk al generaties lang. Zaandijk kende hem als Lewie Pelain. Toen vader en Louis klaar waren stonden ze bij de deur nog wat over verbouwingen te praten. Louis verklaarde, een stompje sigaar bungelend tussen de lippen: ” ja, de elektrezain heb bai main ok alle laings nagekeke en die moete ollegaar vernieuwd en de boize aigeluk ok maar avain, ik ga et nog oive bekaike.”
Daar is geen woord Frans bij.