De Zaanlanden en het van ouds daartoe behoorende Baljuwschap van Blois bevatten: Zaandam, Oostzaan, Westzaan, Assendelft, Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer, Krommenie, Krommeniedijk, Knollendam, Wormer en Jisp, Beverwijk, Wijk aan Zee en Duin, Spaarnewoude, Penningsveer, De Lelie en de Kasteelen en Lusthoorn daarbij gelegen.
De Zaanstreek is een der belangrijkste en meest eigenaardige gedeelten van NoordHolland, zoowel door haar geschiedenis als door de zeden en gewoonten van haar bewoners, vooral ook door de hooge vlucht, die scheepvaart, handel en nijverheid er hebben genomen. De bewoners waren trouwe onderdanen van de Hollandsche graven en gravinnen; ze vormden ’n voormuur tegen de strijdlustige West-Friezen, die driehonderd jaar lang voor hun onafhankelijkheid streden. Ook in de onderlinge twisten en onlusten der middeleeuwen werden zij meegesleept.
Heer Willem van Zaandam behoorde tot de edelen, die in 1296 de Oorzaak waren van den dood van Graaf Floris V. Hun trouw aan Gravin Jacoba van Beijeren (1426) hebben zij met groote schade van boeten en belastingen moeten bekoopen. Hun opstand tegen de edelen en de steden tijdens het z.g. „Kaas en Broodspel” was ook voor hen noodlottig. In de dagen der reformatie vond onder hen de nieuwe leer vele aanhangers, en menigeen werd om des geloofs wille ter dood gebracht.
De opstand tegen Filips bracht de Spaansche benden in deze streken, en handel, landbouw, veeteelt en scheepvaart stonden stil. De Zaansche boeren en visschers werden krijgslieden en vrijbuiters, die in hun booten, en des winters op schaatsen, den machtigen vijand bekampten met den moed der wanhoop en met wisselenden uitslag. Toen op ’t einde der 16e eeuw de krijgskans was gekeerd en het tooneel van den oorlog was overgebracht naar het Zuiden, werden de vroegere ambachten en beroepen weer uitgeoefend. Alom werden schepen uitgerust, overal verrezen molens en scheepstimmerwerven aan de boorden van „de Silvere Saene”. De beschuitbakkerijen te Wormer, de zeildoekweverijen te Krommenie brachten het hunne bij tot den bloei van de Zaanlanden.
De rijkdommen, die de bewoners verwierven, werden besteed aan ’t zoeken van meer handelsbetrekkingen en aan de uitbreiding der nijverheid. Meer dan 500 molens zwaaiden vroolijk hun wieken door ’t luchtruim, terwijl ze de balken zaagden, de bladen papier schepten, de olie persten uit kool en lijnzaad, of gerst en rijst pelden, verfstoffen vermaalden en met de volmolens, run en snuif molens enz. ’n schoon en levendig schouwspel opleverden van ’n bedrijvigheid, die de verbazing opwekte „van landzaat en van vreemden.” Zelfs de beroemde Tsaar aller Ruslanden, Peter de Groote, kwam aan de Zaan om ’t wonder te aanschouwen, en te leeren, wat hij voor den bloei van zijn rijk noodig en nuttig oordeelde.
Van den morgen tot den avond zongen de hamers en andere werktuigen het lied van den arbeid, bij het bouwen der schepen, die de reis zouden aanvaarden naar Groenland of Straat Davis om te jagen naar den walvisch, of naar de Oost of de Middellandsche Zee, om granen, hout en allerlei goederen aan te voeren. De Zaanlanders onderscheidden zich door hun liefde voor het Oranjehuis. In ’t revolutiejaar 1795 echter dansten zij vroolijk om de vrijheidsboomen. Toen de val van Napoleon nabij was en het was te voorzien, dat zijn rijk weldra uit zou zijn, konden sommige Zaansche inwoners hun ongeduld niet langer bedwingen. Hun te vroegtijdig betoonde vreugde kostte helaas aan enkele brave Zaankanters het leven.
De tijd, dat de Zaanstreek ’n merkwaardigheid was, waarnaar landgenoot en vreemdeling kwam zien wegens de ontelbare molens met hun witte en roode zeilen, de schilderachtige huizen, de slootjes en bruggetjes, de eigenaardige kleederdrachten der bewoners, ligt nu achter ons. Meer en meer hebben de molens plaats gemaakt voor fabrieken, de typische kleederdrachten zijn vervangen door de algemeen gebruikelijke. Geen sierlijke, rijk versierde en opgetuigde tentjachten bevaren meer de Zaan, maar stoombooten rooken en motoren ronken en puffen overal. Aan de Oost en Westzijde van de Zaan davert de spoortrein. Het rustige, kalme leven der Zaankanters heeft plaats gemaakt voor ’t moderne, bedrijvige handelsleven.
Hoe groot is het verschil tusschen de Zaanstreek van onzen tijd en dat van de vorige eeuwen! Vroeger was de geheele Zaanstreek één museum. Maar met ’t veranderen der tijden wijzigde zich ook ’t uiterlijke aanzien. Er kwam, na ’n vrij langen tijd, waarin, zooals Thorbecke zich uitdrukte, „de hartader des Lands slechts flauw klopte”, ook over de Zaan ’n nieuwe Lente met ’n nieuw geluid. Het is nu eenmaal niet anders, ’n plaats, die groeit en bloeit door handel, scheepvaart en nijverheid, kan geen museum blijven.
Gelukkig woonden er aan de Zaan wakkere mannen, die uit piëteit voor ’t verleden, gepaard aan aangeboren kunstzin en wetenschappelijken aanleg, zich geen moeite ontzagen om te bewaren en te verzamelen, met onverpoosde vlijt, al wat betrekking had op „den goeden ouden tijd.” Ze hebben zich ’t recht verworven op de voortdurende dankbaarheid van ’t nageslacht en vooral van allen, die weten van welk ’n groot belang het is bekend te zijn met ’t verleden. Onder dezen bekleedt Jacob Honig Jansz. Junior de eerste plaats.
Van dezen eminenten Zaanlander, den geschiedschrijver van de Zaanstreek, den auteur van ’n groot aantal romans en novellen, haast alle op geschiedkundigen grondslag, kan men zeggen : „So de Oude songhe, so piepen de jonghe.” Hij was als oudste zoon van Jan Jacobsz. Honig, en kleinzoon van Jacob Honig Jansz., verwant aan de voornaamste Zaansche geslachten. Het huis der familie Honig was sedert jaren ’n verzameling van al wat betrekking had op ’t Zaansch verleden. De uitgebreide bibliotheek en het belangrijke familiearchief lokten als vanzelf uit tot studie.
Het was dus geen wonder, dat zich reeds zeer vroeg de lust bij hem openbaarde tot onderzoek, tot verzamelen en later tot het beschrijven van alles wat betrekking had op de geschiedenis. Toen hij, volwassen geworden, lid van de Zaanlandsche Kamer van Koophandel en van den Gemeenteraad werd, en in 1867 burgemeester van Zaandijk, bleef hij steeds zorgen z’n rijke verzameling uit te breiden. Zijn voornemen om ze tot ’n blijvende en openbare te maken, kwam niet tot uitvoering door z’n onverwacht overlijden op 14 Nov. 1870. Hij overleed op 54-jarigen leeftijd.
Zijn zoon J. J. Honig besloot de met zooveel zorg bijeengebrachte verzameling aan de gemeente Zaandijk ten geschenke te geven. De gemeenteraad aanvaardde deze schenking met dankbaarheid en sedert 26 Juni van 1892 is de „Zaansche Oudheidkamer” (Zie „De Verzameling Jacob Honig Jsz. jr. in de Zaanlandsche Oudheidkamer”, uitgeven te Zaandijk, 1892.), in het gemeentehuis ondergebracht, voor het belangstellende publiek toegankelijk gesteld. Archivaris van het Museum werd de heer G. J. Honig te Zaandijk.
In 1940 kon het huidige pand in gebruik worden genomen als museumlocatie van De Oudheidkamer. Sinds 1999 is het rijksmonument ingericht als woonhuismuseum. De vereniging stelt het museum open en werkt aan behoud en uitbreiding van de collectie. Tegenwoordig is de collectie verdeeld over het Gemeentearchief Zaanstad (archief.zaanstad.nl), het Zaans Museum (zaansmuseum.nl) en het Honig Beethuis.
Bron: De Stad Amsterdam, 31 augustus 1928