Naast ons, in het eerste huis van het blok van vier, woonde Piet Relk, Mr. Metselaar, een aardige baas, maar hij wilde Niek Oosterhuis en mij (ik was wel vier maanden ouder dan Niek) bedotten, door ons te vertellen dat hij altijd zijn dikkekoeken bakte in zijn koffiepot. Het zou aannemelijk kunnen zijn als je de pot zag, nog zo’n ouderwetse ijzeren wit geemailleerde buikpot met gekleurde bloemetjes erop, maar dat hij zo’n vlaggeknop uit die pot kon gieten, nee Pieterbuur, dat kon alleen Bamberg, een groot goochelaar uit die tijd.
Het geboortehuis van Jan de Vries. Het is het tweede huis aan de noordzijde van het Wijde Erf van het Wiesbaden.
Als we eens een schootjesbrood voor hem haalden, kregen we een kapje van het schootje, lekker hoor. De tien stukjes, waaruit het broodje bestond, kon men zo van elkaar halen. Het had een knapperige korst en was van binnen zacht. De bereiding was nogal bewerkelijk en schijnt in deze tijd niet meer lonend te zijn. Ze verdwenen in de oorlogstijd van 1914-1918.
Bruiloft
Pietebuur was reeds in 1905 weduwnaar en zijn kinderen waren toen allen getrouwd. Aan hem denkend komt me nog een oude herinnering voor de geest. Er was bruiloft bij de familie Relk en er werd dus gelachen, gedanst en gezongen. Het wijsje hoor ik nog in mijn gedachten en van de woorden maakte ik toen: ‘En de lepel van Cor, en de lepel van Cor en de lepel, de lepel, de lepel van Cor’. hetgeen ik zo vanuit mijn kooi in de bedstee bij ons beluisterde. Ik zie buurman Relk weer voor me, gemoedelijk een pijpje rokend. Hij is reeds lang heengegaan.
Boe-Boe
In het derde huis, dus aan de andere kant van ons, woonde de familie Oosterhuis. Daar waren ook zeven nakomelingen, waarmee trouw gespeeld en gekibbeld werd. Van mijn broers en zusters heb ik weleens verhalen gehoord dat ze de Oosterhuisjes soms bang maakten, want ze konden op de zolder door een kwastgat hen bekijken. Wanneer een der buurkinderen, in bed liggend, aan Sientjebuur om een beetje water riep, was het soms een De Vriesje die met een zware stem ‘Boe Boe’ riep, waarna op de andere zolder de vrager dan angst onder de dekens wegdook. Klaasbuur Oosterhuis kon met veel devotie zijn viool bespelen, waarbij hij dan ook nog weleens zong. Als het ’s zondags mooi weer was, stond hij aan de deur en speelde bekende wijsjes, terwijl de buurvrouwen dan meezongen.
Gemoedelijk
Het kon dan werkelijk gezellig zijn op het straatje. De schaduwzijde van deze tijd is wel het verdwijnen van de gemoedelijkheid van de buren onderling. Het lief en leed met elkaar delen, want als was het niet altijd pais en vree op het wijde erf, van ruzie der buren onderling heb ik nooit gehoord. In het laatste huis aan onze kant woonde het echtpaar Timmer. Gerritbuur was olieslager op de ‘Bonte Hen’. Bij windstilte was hij soms thuis. Dan kwam hij van tijd tot tijd buiten, maakte zijn vinger nat om te onderzoeken of er een vleugje wind was.
Voorname kaart
Zijn vrouw was, denk ik, nog van voorname komaf, daar zij Wilhelmina van Brederode heette en de liefelijke naam Willempiebuur op het Wiesbaden ontvangen had. Hun veldje was apart afgezet en vorzien van een paar rozeboompjes. Ze waren kinderloos, maar ik geloof dat Willempiebuur wel van kinderen hield. We mochten haar tenminste wel. Buurman Timmer uit ’t hoekie ws haar zondagse naam en ook de kinderen noemden haar zo ter onderscheiding van haar schoonzuster die in het eerste blok van de andere kant woonde en wier eigen naam de meest gebruikelijke was. Buurman Jan Timmer was olieslager op de fabriek ‘De Engel’, die evenals de Bonte Heen eigendom was van de Fa. Crok en Laan.
Oproerkraaier
Hiernaast woonde de familie blank. Daarvoor had het echtpaar Kruijt erin gewoond. S. Kruijt sr. was peller, maar werd na de staking van 1903 als ‘oproerkraaier’ ontslagen. Een van hun twee zoons werd onderwijzer en later professor. De andere klom op tot chef-bakker bij Cooperatie De Eenheid. Hij was zeer muzikaal en bekwaam dirigent van o.a. de Arbeidersmuziekvereniging ‘De Dageraad’. Ik heb het genoegen gehad lid te zijn geweest van deze vereniging. Ik zal hem dan ook nooit vergeten. Andere families in deze rij waren de families De Leeuw, Siedenburg en Van der Linden. Op het erf van deze laatste familie stond een poppetje op een houten paal, dat als er wind was, met de armen zwaaide. Dat poppetje had inderdaad bij de watermolen gestaan.