Een verslag van de lectuur van de notulen zonder ze te plaatsen in een bredere historische en maatschappelijke context is betrekkelijk zinloos. Kennis van de tijd en de achtergrond brengen die notulen juist tot leven en laten ze meer zijn dan de huishoudelijke beslommeringen van een willekeurige vereniging in vergadering. Uitgangspunt was wat een (historisch) geïnteresseerde lezer zou kunnen opvallen. Dat dit volkomen subjectief is en op toeval berust, mag duidelijk zijn. Op volledigheid wordt dan ook geen aanspraak gemaakt. Integendeel, een zeker eclecticisme is inherent aan het uitgangspunt.
Wat bezielt een groep jonge mannen in het laatste kwart van de achttiende eeuw om een club op te richten die zich gaat bezig houden met zoiets vaags als de ‘verheffing van het volk’? Zelf waren ze hoog opgeleid, van goeden huize en in goeden doen. Ze keken om zich heen en zagen de omstandigheden, waarin de gewone mensen – het volk – verkeerden: de slechte behuizing, de armoede, het analfabetisme. Daar moest verandering in komen; ze bezonnen zich, mede door hun christelijke (meestal doopsgezinde) achtergrond, op maatregelen en middelen die een einde zouden maken aan het ‘zedelijk verval’ en het volk zouden opvoeden tot een deugdzaam leven. Uiteindelijk moest dat dan leiden tot een ‘zedelijke verbetering’ van de bestaande orde.
De Verlichting
In de tweede helft van de zeventiende eeuw komt in West-Europa het proces van modernisering van het leven op geestelijk en maatschappelijk gebied op gang dat bekend staat als de ‘Verlichting’. In de steden heeft zich een nieuwe klasse gevormd: de burgerij, rijk geworden door de handel. Deze burgers spiegelen zich aan de adel en willen zich ontwikkelen. Dat kan, want wetenschap en filosofie worden in begrijpelijke taal toegankelijk gemaakt voor een grotere groep: o.a. het werk van de encyclopedisten in Frankrijk. Er vormt zich een intellectuele bovenlaag. De standenmaatschappij komt door het gelijkheidsbeginsel onder druk te staan, een ontwikkeling die uiteindelijk zijn neerslag vindt in de Amerikaanse grondwet (all men are born equal) en in de Franse Revolutie (liberté, egalité, fraternité).
Ook in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden broeit het. Er zijn spanningen tussen Prinsgezinden (adel, regenten en rijke kooplieden), die de macht hebben en Patriotten (revolutionaire adel en welgestelde burgers), die willen deel hebben aan de macht en streven naar democratisering. De laatsten verenigen zich in genootschappen op allerlei gebied (literair, natuurkundig, muzikaal, artistiek etc.). Hierin discussiëren ze over de nieuwste verworvenheden en inzichten. De spanningen lopen hoog op. Stadhouder Willem V geeft niet toe en kan in 1787 zijn positie slechts met behulp van het Pruisische leger handhaven. De Patriotten wordt de grond te heet onder de voeten en vluchten naar het revolutionaire Frankrijk. In 1795 keren ze met het Franse leger terug en wordt de Bataafse Republiek (1795-1815) gesticht, waarin alle burgers vrij en gelijk zijn voor de wet.
De naam
Oorspronkelijk luidde de naam bij de oprichting van de moedermaatschappij in 1784 in Edam “Genoodschap van Konsten en Wetenschappen, onder de zinspreuk Tot Nut van ’t Algemeen “. Onder ‘Algemeen’ werd verstaan de onderste lagen van de bevolking. Al spoedig werd de naam afgekort tot Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Initiatiefnemer was de doopsgezinde dominee Martinus Nieuwenhuyzen. In eerste instantie wilde de vereniging zich bezighouden met “het bevorderen van de verspreiding van kennis onder de minvermogenden” door de uitgave van geschriften die op gemoedelijke en opvoedende wijze de volwassenen aan hun plichten herinnerden om zo hun geestelijk leven op een hoger peil te brengen. Maar reeds op de oprichtingsvergadering werd besloten aan die taak toe te voegen “de verbetering van het schoolwezen en de opvoeding der jeugd, als de voornaamste grondslag zijnde ter vorming, verbetering en beschaving van den burger”. Daartoe werden prijsvragen uitgeschreven voor leermethodes voor taal en rekenen, werd geïnvesteerd in de opleiding van onderwijzers en kwam er een plan voor een schoolbibliotheek (een serie boeken voor de gehele leerstof van de lagere school).
Aan de Zaan
Hoe zag de Zaan – Koog en Zaandijk – er aan het eind van de achttiende eeuw uit? Je kwam vanaf Zaandam via de sluis over de Mallegatsloot Koog binnen. Te voet, per paard of in een rijtuig over de dijk langs de Zaan. Aan de Zaankant stonden de (meestal stenen) huizen van de beter bedeelden. Via bruggetjes over de wegsloot aan de paden de (houten) huizen van de ‘minvermogenden’. De dijk had naar het noorden toe verschillende benamingen, achtereenvolgens Zuideinde, Raadhuisstraat, Lagedijk, Hoogstraat; bij molen De Bleeke Dood kwam je in Zaandijk op de Lagedijk die doorliep tot molen Het Leven en daar heette de dijk in de volksmond het Daikie, omdat hij zo smal was. Het karakteristieke aanzicht van wegsloot met bruggetjes naar de paden is lang zo gebleven. Met de demping van de wegsloot werd vanaf 1853 begonnen met de Westzijde in Zaandam. In Koog en Zaandijk vanaf 1918-1923 en ‘Om de Noord’ in 1952(!) in Zaandijk. Rond 1800 hadden Koog en Zaandijk samen ruim 3000 inwoners.
Al het ‘verkeer’ ging over de dijk langs de wegsloot of per schip over de Zaan. Je mag er vanuit gaan dat de foto’s een goed beeld geven van het aanzien van Koog en Zaandijk omstreeks 1800. Er is in die honderd jaar weinig veranderd aan de infrastructuur.
Het begin
De mannen – het zijn er 21 – komen op zaterdag, 22 november 1788 bij elkaar in het “mennonite weeshuys” in Koog. Het is de fine fleur van Koog en Zaandijk: fabrikanten, molenbezitters, dominees, notarissen, advocaten, artsen, onderwijzers. Doel: oprichting van een locale afdeling (departement) van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, het departement Koog Zaandijk. Initiatiefnemer is de doopsgezinde predikant Pieter van Dokkenburg. Die had deel uit gemaakt van het hoofdbestuur van de in 1784 in Edam opgerichte ‘moeder’- Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, voordat die zich in Amsterdam vestigde. Als bestuur vermelden de notulen de dominees P. Dokkenburg, J. Hachenberg en Jan Visser als ‘directeur’; G.C. Honigh als penningmeester en Jan van Vleuten als secretaris.
De mannen gaan aan de slag en melden de oprichting van het departement aan het hoofdbestuur in Amsterdam. De ledenlijst en het reglement (de wetten) worden meegestuurd. De wetten schrijven drie vergaderingen per jaar voor. De notulen van de begintijd hebben grosso modo de volgende structuur: 1. verslag van de departementsvergadering en 2. opsomming van de ingaande en uitgaande stukken. Tussen de departementen worden geschriften uitgewisseld, de secretaris legt het nauwkeurig vast met op- en aanmerkingen.* * Van het hoofdbestuur ontvangen ter beoordeling De Catechismus der regeringsvorm of Staatswezen van de Republiek der Verenigde Nederlanden, ten dienste der Jeugd in de Schoolen in vragen en antwoorden gesteld. KZ vindt het geschikt als schoolboek en stelt drie pagina’s wijzigingen voor. Het jaar is 1791.
Ook vermeldt hij steeds de correspondentie tussen departementen en brengt aan het hoofdbestuur verslag uit van wat er in het departement aan initiatieven heeft plaats gevonden.** Bijvoorbeeld van het bezoek van een commissie van ’t Nut aan de lagere school van meester Jan Groen te Zaandijk over de bijwoning van het schoolexamen en het toekennen van prijzen aan goede leerlingen voor tekenen, schrijven, lezen en spellen. Die ‘visatie’ vond overigens ieder jaar plaats.
Zo’n ‘missive’ begint steevast met de aanhef “Aan de Weledele Heeren Hoofdleeden der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Weledele Heeren, “ en eindigt met “Gereezumeerd en Geapprobeert, (datum), In onze Departementsvergadering te Koog”. Het taalgebruik is gewichtig, maar secretaris Jan van Vleuten neemt het niet zo nauw met de spelling. Een uniforme spelling was er nog niet. Die werd pas met de spelling-Siegenbeek onder impulsen van het Nut in 1804 ingevoerd. Maar ook daar ‘zondigde’ de secretaris regelmatig tegen. Gewichtigheid is het trefwoord. Het is 1789, het laatste kwart van de achttiende eeuw, het enige medium is het geschreven of gedrukte woord. De omgangsvormen zijn anders, formeler, mensen zijn zich bewust van hun ‘stand’. Die kun je ook aflezen aan de kleding van de mannen en de vrouwen.
De vergaderingen zijn formeel en verlopen als volgt: stichtelijk woord van de voorzitter, verslag door de secretaris van het voorgevallene sedert de laatste vergadering, financieel verslag door de penningmeester, discussie over nieuwe onderwerpen en eventuele besluiten daaromtrent, benoeming van de commissie die de algemene vergadering in Amsterdam gaat bezoeken, afsluiting (eindigt steevast met “geresumeert en geapprobeert in onze departementsvergadering … (datum)” In de beginjaren werd bij de afsluiting van de vergaderingen gezongen. Maar er ontstond onenigheid over de gekozen liederen èn … moest er eigenlijk wel gezongen worden? Een compromis werd gevonden: na het sluiten van de vergadering zou er een half uur worden gezongen, rekening houdende met de wensen van de aanwezigen.
Het is een preek van de kansel die aan de leden appelleert voorbeeldig te leven en hun het gevoel geeft dat zij goed werk doen.
De Franse tijd 1795-1813
Juichend openen de notulen van 2 februari 1795 met “het eerste jaar der Hollandsche Vrijheid” en op 10 maart schrijft de secretaris aan het hoofdbestuur in het nieuwe, revolutionaire idioom: “Aan onze Medeburgers de Hoofdbestuurers der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, Medeburgers, …” ‘Burger’ (fr. citoyen), zo sprak men elkaar aan, het gelijkheidsbeginsel van de revolutie. De notulen van 18 april 1795 openen met “Het eerste jaar van de Bataafse Vrijheid onder voorzitting van den Eerwaarden Burger Jan Visser.”
Het revolutionair enthousiasme gaat met hem op de loop. Alle beletselen zijn weggenomen, het doel van het Nut kan zich nu verenigen met het doel van de verandering van de samenleving, namelijk de verheffing van het volk in vrijheid, gelijkheid en broederschap: “Ja, wij moogen als ’t waare zeggen dat ons geheele vaderland eene Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen geworden is. ”Iedereen kon nu lid worden. Dat wil zeggen als je van christelijke huize was. Zo vermeldden de ‘wetten’ tot 1969. Joden waren dus uitgesloten. Nu had het Nut een probleem. Immers, in de Bataafse republiek waren alle burgers voor de wet gelijk. Maar het Nut gaf geen krimp, als gasten waren Joden welkom, niet als leden. Dat was pas in 1864 het geval, toen het lidmaatschap voor iedereen werd opengesteld. Behalve voor vrouwen; die konden pas rond de eeuwwisseling lid worden. Zij werden wel als toehoorsters toegelaten bij lezingen.* * P.N. Helsloot: Emancipatie in de Zaanstreek. Twee eeuwen Zaanse Nutsdepartementen, Zaandijk 1991, blz 23.
Feest
In 1809 bestaat het landelijk Nut 25 jaar. Dat gaat ook in Koog en Zaandijk gevierd worden. In Herberg De Zwaan in Zaandijk op 16 november. Deelname 30 stuivers p.p. inclusief souper, maar zonder wijn. Het is een gewichtige aangelegenheid. Dat valt ook af te lezen aan het toewijzen van de plaatsen. Dat geschiedt naar rang, anciënniteit en geslacht: “Te 7 uren wierden de Leden verzogt na rang en Jaren Plaats te nemen in de kamer voor het houden der redevoering. Afgezonderd gezeten zijnde wierden Donatricen door de Secretaris binnengeleid en Plaats aangewezen.”
De feestredenaar kijkt terug op de verworvenheden van 25 jaar Nut, een ‘dichtstukje’ wordt voorgedragen, eigen gemaakte liederen gezongen en een bezichtiging van door het Nut gemaakte schoolboeken, -prenten, almanakken, handleidingen etc. en “eindelijk hielt men eene genoeglijke en wel ingerichte Avondmaaltijd onder welke ook weder enige door Leden voor dit feest vervaardigde gezangen wierden aangeheven, waarna deze Feestviering ten algemeenen genoegen eindigden.”
In 1813 treft men voorbereidingen voor het eigen 25-jarig bestaan. Maar er komt een kink in de kabel. Op de bestuursvergadering van 4 december 1813 bericht de secretaris namens de commissie “dat uit aanmerking der tijdsomstande zij de viering van het Feest tot nadere bepaling hadden uitgestelt.” De gebeurtenissen in Europa gaan een rol spelen. In 1812 keert Napoleon terug uit Rusland. De Grande Armée is verslagen en lijdt op de barre winterse terugtocht enorme verliezen. Zo zeer dat Napoleon in de Volkerenslag bij Leipzig van 16 tot 19 oktober 1813 het tij niet meer kan keren. Hij leidt een nederlaag en keert terug naar Frankrijk. Het wordt onrustig in de Republiek. In Amsterdam breken relletjes uit, er klinkt ‘Oranje boven’.
Napoleon
Ook in de Zaanstreek was het onrustig. De Fransen gedroegen zich niet meer als bevrijders, maar als bezetters. Napoleon had voor zijn oorlogen steeds meer soldaten nodig. Hij voerde in 1810 de dienstplicht – conscriptie – in voor mannen tussen 15 en 50 jaar. Zeer tot ongenoegen van bestuurders en bevolking. Dat leidde in 1813 tot het zgn. Paasoproer – het (gewapend) verzet van de Zaanse bevolking tegen de conscriptie. Op 26 april 1813 werden zes mannen als leiders van het verzet door de Fransen gefusilleerd. De Franse troepen beginnen zich terug te trekken, de geallieerde legers vallen begin 1814 Frankrijk binnen en nemen Napoleon gevangen. Hij wordt op 4 mei 1814 verbannen naar Elba. Het Nut KZ wacht op rustiger tijden. Het feest zal plaats vinden op dinsdag 24 mei 1814. Deelname “voor Een lid alleen ƒ 3,- en met een dame ƒ 4,-.” Aanvang 17.00 uur met een vergadering van leden, donatrices en genodigden in de kerk van de doopsgezinde gemeente van Koog en Zaandijk. Jan van Vleuten houdt de openingsrede. Vervolgens worden ‘dichtstukjes’ voorgelezen en spreekt Ds. Visser het slotwoord. Vooraf, halverwege en na afloop wordt gezongen. Het feestelijk gedeelte vindt plaats in De Waakzaamheid: ”Des Avonds half tien was het gezelschap tot het houden van een wel ingerichte avondmaaltijd aangezeten.” Tijdens de maaltijd wordt gezongen, ook hier worden ‘dichtstukjes’ voorgelezen en wordt een toast uitgebracht “op den souvereinen vorst.” De secretaris besluit zijn verslag met: “Des nagst te 1 uur ging het gezelschap over alles zeer voldaan uit elkander.“
Bloei
De ‘souvereine vorst’ is Willem I, bekend als de koning-koopman die meer oog had voor de ontwikkeling van de economie dan van het volk. Dat liet hij over aan het particulier initiatief, zoals de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Als politiek-neutrale instelling kon het Nut op zijn steun rekenen. In 1817 heeft het Nut KZ 56 betalende, 2 honoraire leden en 5 donatrices. Het gaat zo goed dat de voorzitter zich in de openingsrede van de departementsvergadering van 1 augustus 1818 wentelt in tevredenheid dat er zoveel voor de armen gedaan wordt, dat de toekomst er goed uitziet en dat het zo’n grote bevrediging geeft daarmee door te gaan en mee te werken “tot nut van ’t algemeen, ter bevordering van het goede.” In het kader daarvan richt het Nut KZ in 1818 een spaarbank voor ‘minvermogenden’ op. Op 4 juli 1823 meldt het vol trots aan het hoofdbestuur te Amsterdam de voortgaande bloei van het departement. Waren er in 1788 bij de oprichting van het departement 21 leden, nu zijn het er meer dan 100; op de school in Zaandijk worden 270 kinderen onderwezen; het in 1796 opgericht leesgezelschap*en de spaarbank bloeien als nooit te voren en er is een commissie ingesteld die de geschriften van de Maatschappij gaat verspreiden onder de minder bedeelden.*Werd in 1833 omgezet in een leesbibliotheek voor minvermogenden.
Conflict
Maar eerst moet nog een noot gekraakt worden. Sommige leden beginnen te morren en eisen meer inspraak en medezeggenschap bij benoemingen voor de spaarbank en de algemene commissie. Ze beschuldigden het bestuur op luide toon van partijdigheid. De rapen zijn gaar, het bestuur verweert zich. Het ergert zich aan de toon en is beledigd. Het heeft gehandeld volgens de ‘wetten’ en kaatst de bal terug: doordat te weinig leden uit De Koog zich beschikbaar wilden stellen voor een ambt, ontstond er een scheve verhouding tussen de Koog en Zaandijk. Eigen schuld, dikke bult. Ook het verwijt dat de bestuurders te lang blijven zitten, snijdt geen hout, dat is zo in de ‘wetten’ bepaald. De leden kunnen te allen tijde punten inbrengen en voorstellen doen, daarover zal men dan discussiëren en in goede overeenstemming besluiten nemen, alles volgens de “wetten en instellingen van het departement.” Wie zich niet voor een ambt beschikbaar stelt, meldt dat aan het bestuur dat hier dan rekening mee zal houden “in ’t opmaken van de nominatiën.” Maar dan moet men de keuze van het bestuur ook accepteren, kritiek is dan uit den boze. Het spreekt de hoop uit dat men net als vroeger “genoeglijk met elkander het nut van ’t Algemeen kan bevorderen.” Geleide democratie van het zuiverste water dus. Dat komt ook weer terug bij de discussie over wijziging van de ‘wetten’ van de Maatschappij. Het betreft dan de stemming over de keuze van de ‘prijsstoffen’.**Onderwerpen door leden aangedragen die als prijsvraag door de Maatschappij werden uitgeschreven en waarvan de winnende inzending door de Maatschappij werd gedrukt en verspreid.
In een brief aan het hoofdbestuur ergert zich KZ aan de invloed van de goedgebekte aanprijzers van voorstellen op de jaarlijkse vergadering van het landelijk Nut. Er is onvoldoende tegenwicht, omdat om oeverloze discussies te vermijden je wel mag aanprijzen, maar niet tegenspreken. Dat gaat ten koste van de kwaliteit van de voorstellen. Daarom is de oude manier van stemmen beter: grotere waarborg voor de juiste keuze door goed onderling overleg. Ook hier zie je weer dat je als lid niet te moeilijk moet doen. Als regel geldt: je mag meediscussiëren, maar je moet het wel eens zijn met de ingebrachte voorstellen en het uitgestippelde beleid, want zo alleen kan het nut van ’t Algemeen worden bevorderd.
Buitengebeuren
Van wat zich in de samenleving afspeelt, druppelt maar weinig door in de notulen, tenzij dat invloed heeft op functioneren van het Nut KZ, zoals de bezetting door de Fransen en het uitroepen van de Bataafse Republiek, de nederlaag van Napoleon en de troonsbestijging ‘van den soevereinen vorst’ Willem I. Geen woord bijvoorbeeld over de strijd tussen de federalisten en unitariërs over de inrichting van de Bataafse Republiek met de drie staatsgrepen in het kader daarvan en de inval van een Engels-Russische legermacht in 1799 in Noord-Holland, die bij Castricum werd verslagen door het Frans-Bataafse leger.**Simon Schama: Patriotten en bevrijders, revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813, Amsterdam 1989
Natuurgeweld dringt er wel in door. Zo kon de vergadering van 12 februari 1825 geen doorgang vinden wegens de doorbraak van de Lagedijk in Koog. De Belgische Opstand van 1830 heeft invloed op de spaarbank. De beurs staat onder druk, “de Rijkseffecten zijn aanmerkelijk gedaald”, wie zijn geld terug wil hebben, kan dat tegen dagkoers krijgen. Ontbinding wordt overwogen, maar zover komt het niet. Er blijven voldoende spaarders over. Het is slechts uitstel van executie. In december 1834 besluit men de spaarbank in zijn huidige vorm op te heffen en te onderzoeken of hij “op eenen anderen voet” in stand is te houden. Dat onderzoek duurt niet lang, in februari 1835 wordt hij onder andere voorwaarden opnieuw opgericht: beperking van de omvang en een andere manier van renteberekening over de ingelegde gelden.
Vergadering met de dames
Het is 1832. Vrouwen kunnen geen maatschappelijke rol vervullen. Hun domein is dat van de kinderen, de kerk en de keuken. Zij kunnen dan ook geen lid worden van het Nut. In de notulen komen ze voor als donatrice. Dat zijn dan weduwen van gestorven leden of ongehuwde oudere vrouwen in goeden doen – ‘oude vrijsters’ in de volksmond.
De notulen vermelden niet wat de reden is dat er twee keer per jaar een vergadering met de ‘dames’ gehouden gaat worden. Waarschijnlijk is het initiatief uitgegaan van het landelijk Nut. In ieder geval wordt de opzet van de vergadering goed doorgesproken. De voorbereidingen doen hilarisch aan. Zo is de voorzitter bang dat de vergadering aan ‘waardigheid’ (sic) zal verliezen en drukt de leden op het hart vooral redevoeringen te houden, desnoods nièt uit eigen werk. Ieder lid mag “niet meerder dan ééne Dame (…) mede brengen.” Het bestuur inspecteert de lokaliteit – De Waakzaamheid – op geschiktheid en stelt de inrichting van de vergaderzaal – de kolfbaan – vast.
Daarbij houdt het rekening met rangen en standen èn geslacht: er komt een katheder, het bestuur en de algemene commissie nemen plaats aan een tafel vlak voor de katheder. De dames “op stoelen ter wederzijds van de baan”, drie aan de ene en vier aan de andere kant op een rij met een looppad in het midden, totaal 84 stoelen. De mannen nemen achter de vrouwen aan tafels plaats. Ook aan de financiën is gedacht: tegen betaling van 30 cent krijgt iedere dame koffie of chocola en “een zogenaamd Blaadje.” Op woensdag 24 oktober is het dan zo ver. De notulen vermelden pontificaal: “Buitengewone Vergadering met Dames voor de Eerste Maal gehouden te Koog.” De agenda is helemaal op de dames afgesteld. Ds. Berkhout houdt de redevoering over ‘Huiselijkheid: Huiselijk leven, huiselijk geluk’ en J.J. Kool over ‘Eener Hulde aan de vrouwen’ (in verzen). Het slotwoord spant de kroon: “Alvorens de vergadering te sluiten gaf de voorzitter gelegenheid aan de dames tot het aanheffen van een Zangstukje, welke zij bij gelegenheid hunner eerste tegenwoordigheid in de vergadering verlangde te doen horen, welk gezang door de leden staande wiert aangehoord.” Eigenlijk zijn de vergaderingen met de dames niet meer dan stichtelijk-literaire bijeenkomsten. Op de agenda stonden geen onderwerpen die direct met het reilen en zeilen van het departement te maken hadden, maar was speciaal toegemeten op de aanwezigheid van die dames.
Vijftig jaar Nut van ’t Algemeen
Eerst is het landelijk Nut in 1834 aan de beurt. In Koog en Zaandijk zal het ook gevierd worden. De secretaris – Jan van Vleuten, al 46 jaar in functie – put zich uit in een uitvoerige beschrijving van de feestelijkheden. Die beginnen met een plechtig gedeelte in de hervormde kerk in Koog met een redevoering over “Het groot belang der Maatschappij”, afgewisseld met gezangen, ook door de dames en orgelspel. ’s Avonds is er een souper voor 160 personen in De Zwaan, er wordt getoast op het koninklijk huis, gezongen, er zijn proza- en gedichtvoordrachten en tijdens de maaltijd spelen muzikanten.
Klaas Cornelisz. Honig, koopman en oliefabrikant te Koog aan de Zaan (1805 – 1887). Was getrouwd met Antje Kaat (1819-1865), hij had negen molens in beheer en werkte onder de firmanaam Claas Honig & Zn. Zijn zoons waren:
1)Hendrik Klaasz. Honig (1840-1891), getrouwd met Trijntje Honigh (1838-1911),
2) Klaas Klaasz. Honig (1844-1887), getrouwd met Machteldje Kluyver (1844-1929).
3) Meindert Klaasz.Honig (1846-1894), getrouwd 1e met Neeltje Smit (1847-1894) en 2e Beatrix van Geer (1848-1927).
Vier jaar later, op 27 november 1838 doet men het nog een dunnetjes over. Nu het eigen departement. De opzet is hetzelfde: een ‘dienst met preek’ in de kerk in Koog. De founding fathers Jan van Vleuten ( overleden 1834), Ds. Hachenberg en Jacob Honig Jz. worden in het zonnetje gezet. Het souper voor 145 personen is nu in De Waakzaamheid, er wordt weer gezongen en getoast “op het Vaderland, de Koning, op de bloei van de Maatschappij en dit Departement.” En de notulant vervolgt: ”Onder de verschillende genoegens, welke dit alles verwekte, had de maaltijd, zelfs eer dat men zulks vermoedde tot in de nacht voortgeduurd, toen eerst Ds. Berkhout (…) aller dank toebracht (…) en hiermede het sein gaf tot het eindigen van de maaltijd. Ofschoon nu een gedeelte der feestvierende menigte te huiswaarts keerden, waren er echter nog vele anderen, die zich daar ter plaatse nog in gulle vreugde tot aan den morgen vermaakte, als wanneer eene Feestviering geheel voleindigd was, welke zich tot het laatste toe, zoowel door eene bijzondere orde, als door een groot genoegen bij allen heeft gekenmerkt.”
Peter Luijsterburg
Bronnen
Notulen van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, departement Koog Zaandijk, 1788 – 1976.
Gemeentearchief Zaanstad PA-0009
Collectie afbeeldingen gemeentearchief Zaanstad.
P.N. Helsloot: Emancipatie in de Zaanstreek. Twee eeuwen Zaanse Nutsdepartementen, Zaandijk 1991
Simon Schama: Patriotten en bevrijders, revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780- 1813, Amsterdam 1989.