Geboren op 18 februari 1939, ben ik er een van voor de oorlog. Maar wel vlak vóór en dit betekent ook dat ik de meeste van deze jaren niet bewust heb meegemaakt. Toch ga ik proberen om alle gebeurtenissen en indrukken die mij zijn bij gebleven, vast te leggen.
Ik ben altijd de jongste van het gezin geweest. Ik heb twee oudere zusters Annie en Riek, en een oudere broer Henk. Ik ben geboren op 18 februari 1939. Het was een zaterdagmiddag iets na 2 uur. Mijn twee zusters waren naar zangles en toen ze thuis kwamen was ik er. Waar mijn broer Henk was, weet ik niet meer. De verloskundige was mevr. Warntjes, een buurvrouw. Een paar dagen later ben ik gedoopt in de grote NH kerk op het marktplein in Enschede.
Mijn vader had als beroep zadelmaker. Na hun huwelijk woonden ze eerst aan het Gronausevoetpad. Daarna gingen zij wonen aan de Javastraat waar mijn ouders een kleine winkel hadden in lederwaren. In de tijd dat mijn vader jong was, waren er in de agrarische omgeving van Enschede veel boeren die paarden hielden. Het bedrijf van zadelmaker was dan ook een beroep waarin je goed kon verdienen.
In 1928 kreeg mijn vader TBC en hij werd daarvoor ruim een jaar in een sanatorium opgenomen. In deze tijd woonde mijn moeder met haar twee dochters bij haar moeder in. Na thuiskomst van mijn vader gingen ze aan de Varviksingel wonen, waar ik dus geboren ben. De tijden werden toen moeilijker. Mijn vader kon geen zwaar werk doen na zijn ziekte, het was de tijd van de grote depressie maar ook deed in de 30tiger jaren de mechanisatie haar intree en de paarden werden meer en meer vervangen door tractors.
Daarom besloten mijn ouders kort na mijn geboorte – samen met mijn 2 oudere zusters en broer – naar de Zaanstreek te verhuizen. Dit was in oktober 1939. Mijn vader kon n.l. werk krijgen bij de Artillerie-inrichting Hembrug. Vanwege de oorlogsdreiging voor Nederland werden de activiteiten op het gebied van militaire uitrusting sterk uitgebreid en de Hembrug maakte daar deel van uit.
Wij kwamen te wonen in de Dahliastraat no 34 in Koog aan de Zaan. Van mijn ouders weet ik dat er in die tijd huurwoningen te over waren en bijgevolg hadden ze een ruime keuze. Er werd voor de Dahliastraat gekozen omdat de woningen daar in een nieuwe wijk stonden, die net waren opgeleverd.
Nederland hoopte, net als gedurende de 1e wereldoorlog, ook nu weer neutraal te kunnen blijven. Dit vertrouwen werd wreed geschonden toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnen vielen. Direct na de inval van de Duitsers wilde mijn vader niet langer voor de “Hembrug” werken en nam hij ontslag. Vanaf dat moment verdiende hij zo goed als het ging de kost door allerlei zaken van leer te maken op onze zolder. Tasjes, riemen maar vooral zadels voor paarden en de reparatie daarvan. Deze werkzaamheden op de zolder staan mij nog bewust bij. Hij werd daarbij geholpen door ene mijnheer Breibach, die ook geen lust had bij de AI te blijven werken voor de Duitsers.
Pas na de oorlog zag mijn vader kans deze activiteiten voort te zetten in een gehuurde ruimte aan het Sluispad in de Koog. Mijn algemene indruk tot na de bevrijding was, dat er altijd oorlog was geweest. Mijn ouders spraken er veel over en er ging geen dag en nacht voorbij zonder het aanhoudende diepe gebrom van vliegtuigen in de lucht. Overdag zag je dan ook nog de lange rechte rijen condensstrepen van de bommenwerpers en de slingerende strepen van jagers er dwars doorheen.
Op weg naar Duitsland. Op de grote hoogte waarop de Amerikanen vlogen – tussen de 7000 en 10.000 meter – vormden zich condenswolken. Voor de toeschouwers op de grond een onvergetelijk aanblik, zoals de ouderen onder ons zich ongetwijfeld zullen herinneren. Officiele U.S. Airforce foto. Een eerste herinnering van mijn huis is dat ik net kon lopen en met mijn hoofd juist boven de tafel uit kon kijken. Op een dag, dat ik ziek op de divan lag, waaide het heel hard. Mijn moeder was net even weg, toen er een dakpan van het huis van de buren door het glas van onze tuindeuren vloog. Dat was schrikken! Ook herinner ik mij dat ik ‘s-middags nog sliep en dat oudere buurmeisjes mij daarna kwamen halen om in een wandelwagentje met mij te rijden. Dat ging tot het einde van de straat en daarna terug.
Ook gingen wij wel eens met de bus naar Zaandam; dat was een oud ding waar iets achter hing waarvan ik toen niet begreep wat het was.
Ook ging mijn moeder een enkele keer met mij naar tante Lies die in de Riouwstraat in Wormerveer woonde. Tante Lies was getrouwd met oom Frans, een soort liliputter. Er waren een paar katten in huis met heel lang haar. Als ik er was mocht ik altijd een stukje worst geven. Het verhaal gaat dat ik de worst dan zelf opat.
Mijn vaders vader – mijn opa dus – was regelmatig bij ons in huis gedurende een paar maanden en ging dan weer terug naar Enschede. Op een dag zat ik te spelen in de zandbalk van het plantsoen op het Troelstraplein toen er vanuit de Standfries (aan het einde van de Crocusstraat) een stel Duitse soldaten op paarden aan kwam, die om het plantsoen heen gingen rijden. Ik dacht dat het om mij te doen was – stel je voor – en ik raakte volledig in paniek. Op dat moment kwam mijn opa, tussen de paarden door, om mij “redden”. Dit maakte toen zo’n grote indruk op mij dat het mij nu nog zeer levendig voor de geest staat.
Een van mijn zusters was vriendin met de dochter van Manneveld, de melkboer, die bij het Troelstraplein woonde. Mijn zuster moest op een avond op mij passen en nam mij, in een deken gewikkeld, mee naar haar vriendin. Ik sliep daar verder maar werd wakker toen ik ‘s-avonds laat weer naar huis gebracht werd. Het gebeurde heel geheimzinnig want na 20.00 uur mocht er niemand meer op straat zijn.
Als represaille daarvoor en voort het opblazen van de spoorbrug in Zaandijk hebben de Duitsers een aantal huizen in Zaandijk opgeblazen.
Direct na het begin van de spoorwegstaking haalden de Duitsers alle rails weg van de spoorlijn Amsterdam – Alkmaar. In de sloot die voor het station Koog Bloemwijk liep hadden bewoners een dam gelegd waardoor je op het stationnetje kon komen. De houten brug was toen al gesloopt – vandaar de dam – en binnen de kortst mogelijke tijd was het hele houten station ook gesloopt. Mijn oudere broer kwam met zakken vol ongebruikte spoorkaartjes thuis.
Dagenlang hebben mijn vader en mijn broertje – samen met veel andere buurtbewoners – bielzen gezaagd op het spoortalud, via het bruggetje bij boer Kraay, om aan brandhout te komen. Soms ging ik mee en verzamelde dan de bouten waarmee de rails bevestigd waren geweest. Ik herinner mij in die tijd op de Provinciale weg ten noorden van de Leliestraat twee diepe bomkraters te hebben gezien.
Ook gingen we wel met een zeef en een jute zak naar het Kalf. Daar was een stuk Zaan dat in het verleden gedempt was met sintels van de gasfabriek. Tussen deze sintels bevonden zich nog steenkolen, die eruit gezeefd konden worden. Eerst echter vonden we ook nog wat sintels met kolen onder ons huis – daarmee was kennelijk het hele bloemenbuurt bouwterrein destijds opgehoogd – maar daar was de voorraad al snel uitgeput.
In Koog aan de Zaan stonden in de meeste straten mooie bomen. In onze straat waren deze nog maar een paar jaar oud omdat de wijk nieuw was. Op een ochtend kwam ik beneden en vond de gang van voor tot achter gevuld met een iel boompje met alle takken en bladeren er nog aan. (zie eerder de dunne boompjes in de Dahliastraat). Toen ik buiten kwam bleek dat die nacht in de Koog alle bomen op één na afgezaagd waren. Deze ene boom stond voor het politiebureau aan het eind van de Breestraat.
Wij hadden redelijk goed te eten omdat mijn vader erin slaagde voedsel te ruilen met boeren waarvoor mijn vader paardentuigen enz. repareerde. Ook konden wij eten van de gaarkeuken krijgen, die in de Irisstraat was. Op en avond kwam er bij ons een man aan de deur uit Amsterdam, die op hongertocht was geweest. Hij had niets kunnen krijgen en mijn moeder heeft hem toen alle eten, dat wij van de gaarkeuken hadden gekregen, gegeven. Ik stond erbij dat de man de hele portie – voor 2 volwassenen en 4 kinderen – binnen een paar minuten naar binnen werkte. Zoiets vergeet je nooit.
Op een goede dag had mijn vader suikerbieten weten te bemachtigen. Deze werden gekookt om er een soort pap van te maken. Het was niet te eten en de stank staat mij nog bij als de dag van gisteren.
De heer van den Ing, een vriend van mijn vader, werkte bij Hellema papierfabriek. Daar lag een grote hoeveelheid stearine. Wij kregen ook een portie waar we kaarsen van maakten. Een pan op een vuurtje om de stearine in te verwarmen en daarna een touwtje erin laten zakken, ophalen, afkoelen en daarna er weer in totdat een kaars was gevormd. Kaarsen waren niet te krijgen omdat er geen electriciteit meer was. Wij hebben nog een paar maanden een gaslamp in de woonkamer gehad maar gas werd ook nog maar mondjesmaat geleverd.
Mijn vader zag in de eerste jaren kans een Ausweis te krijgen van vrienden die nog bij de AI werkten, zodat hij was vrijgesteld van werken in Duitsland. De laatste jaren van de oorlog ging dat echter niet meer. Regelmatig kwam het dan voor dat mijn vader bericht kreeg dat er een razzia op komst was. Eerst maakte hij een schuilplaats tussen het plafond van de woonkamer en de vloer van een slaapkamer. Dat was echter riskant omdat de hele buurt dat deed en vanaf dat moment ging mijn vader samen met een paar buurmannen (Van den Ing, Schuiling en Brussel) op de fiets naar Fort Spijkerboor. Daar waren geen Duitsers en konden deze mannen onderduiken omdat mijn vader – via de AI – de beheerder kende. Hij bleef dan een paar dagen weg en kwam weer terug als alles veilig was.
Ik herinner mij dat hij vertelde een keer op weg naar Spijkerboor op de dijk van het Noordhollandskanaal ‘s-nachts door een sterk licht te zijn beschenen. Dit licht bleek vanaf een Duits marineschip, dat in het kanaal gemeerd lag, te komen. Op de vraag van de wacht bij het schip wat ze daar midden in de nacht moesten antwoordde mijn vader dat het schip op hun visplek lag waar ze altijd visten om aan eten te komen. De fietsen van de mannen hadden grote fietstassen en ze konden de visspullen laten zien. Brussel had ook deze tassen maar daarin zaten ondergrondse kranten. De wacht was niet op de hoogte van de razzia in de Zaanstreek. Een verder onderzoek bleef uit en ze konden doorrijden. “Und nicht wiedersehen”.
Een zuster van mijn vader, tante Riek, woonde in Amsterdam. Ze was daar huishoudster bij een Joodse familie. Als er bij ons iemand jarig was kwam ze altijd en bracht dan een cadeautje mee. Ze vertelde mijn vader en moeder over deze familie waar ook mijn ouders af en toe kwamen. In 1943 zijn ze via Westerbork op transport gesteld naar Auswitch, waar ze allemaal zijn vergast. Veel later heb ik begrepen dat mijn tante Riek heel veel goeds heeft gedaan voor deze familie Gomperts, vooral toen ze in Westerbork zaten. Er bestaat een aantal brieven die mijn tante Riek daarvan heeft bewaard. Wat hebben die mensen een ellende meegemaakt.
Begin 1945 ging ik voor het eerst naar de bewaarschool tegenover het gemeentehuis van Koog aan de Zaan. Er was niets te doen. Je kon alleen maar in de zandbak spelen en binnen van blaadjes papier muizentrappetjes maken. Ik zal er wat gemaakt hebben. Juffrouw IJsendoorn herinner ik mij nog goed. Vaag herinner ik mij dat we naar het Oostzijderveld (?) gingen om naar voedsel droppings te kijken. Een paar dagen later kregen we blikken waarin een soort beschuit en andere dingen zat. Mijn broer maakte van de blikken een vlot waarmee hij in de Zaan kon varen. Een paar weken eerder hadden we al Zweeds wittebrood gekregen. Die goddelijke smaak, die mij nog altijd bijstaat, heb ik nooit meer elders kunnen proeven.
Op een dag reden er een paar militaire vrachtauto’s over de provinciale weg toen daar een aantal grote granaathulzen vanaf vielen. Ongeveer een 60 cm lang. Ik heb een stel van die hulzen meegenomen naar huis en op zolder verborgen. Na een paar weken vond mijn moeder ze en zij me dat ze onmiddellijk uit huis moesten. Ze zijn toen begraven in de tuin van de fam. Damm (buren). Ik herinner mij nog dat er ook een grote hoeveelheid hulzen lag onder het gebouw waar nu aan de provinciale weg Flentrop gevestigd is. Onder het gebouw zaten twee koepelvormige ruimtes waar ze ingegooid waren. Voor zover ik weet was in dit gebouw vroeger de eerste Zaandamse gasfabriek gevestigd.
In de eerste dagen na de capitulatie van de Duitsers werden meisjes, die ervan verdacht werden met de vijand geheuld te hebben, kaal geschoren. Op een dag kwam een buurman klagen dat zijn dochter ervan verdacht werd met een Duitser te zijn geweest. Mijn vader kon bevestigen dat dit niet zo was waardoor het meisje bespaard werd van een kaal hoofd. Wel herinner ik mij ook dat in de Leliestraat bossen haar lagen van meisjes die dit lot wel hadden ondergaan.
Mijn vader deed iets – wat weet ik niet – bij de Binnenlandse Strijdkrachten, en was uitgerust met een gummiknuppel als wapen. Een stuk tuinslang met lood erin waar hij zelf een leren handvat aan had gemaakt. Onlangs bleek dat mijn vader na de oorlog een herinneringsmedaille heeft ontvangen. Tot voor kort wist ik dit niet.
Enschede werd een paar weken eerder bevrijd dan de Zaanstreek. In de Zaanstreek zwamen de Canadezen pas een paar dagen na 5 mei. Direct na de bevrijding was er in alle straten groot feest. Elke straat had een buurtvereniging en ik herinner mij dat de stoepranden van de Dahliastraat in stukjes van ong. 10cm rood, wit, blauw, oranje waren geschilderd. De verf heeft het niet lang uitgehouden. Er hingen in alle straten vlaggetjes van huis naar huis. KFC speelde een erewedstrijd waar ik met m’n vader heen ging. Vooraf was er een wedstrijd waarbij de spelers verkleed waren. Andries Kok kwam op als zwangere vrouw en rende met een kinderwagen voor zich uit het veld over.
Kort na de oorlog (augustus 1945) kregen mijn ouders toestemming om naar Enschede te reizen. De treinen reden niet in het Westen omdat de Duitsers alles hadden gesloopt. Wij gingen dan ook met een vrachtwagen naar Amsterdam en vandaar met de boot naar Kampen. Onderweg hadden we slecht weer; storm. Wij zaten op het tussendek. De boot was stampvol. Mensen op het bovendek, waar het schip het meest slingerde werden straal zeeziek. Als gevolg daarvan liep de kots met stralen naar beneden waar wij zaten. een lekkere boel.
In Kampen moesten wij een brug over de IJssel passeren. Hier waren veel militairen. Vandaar konden we verder met een treintje. In de coupe waren alle glasvensters stuk. En omdat het regende zaten verschillende mensen met een paraplu op. Ik herinner mij dat wij in Enschede naar een opstelling van in beslag genomen materiaal van de Duitsers gingen kijken. Je mocht overal op en in klimmen. In een tank lagen nog alle munitie patronen, granaten en dergelijke.
In de tijd kort na de oorlog gingen wij regelmatig naar Enschede om dat al onze familie daar woonde. Omdat wij steeds bij een andere tante logeerden was de stad voor mijn gevoel heel groot. Ik slaagde er niet in om de verschillende delen van de stad aan elkaar te verbinden.
Pas veel later realiseerde ik mij dat sommige tantes dicht bij elkaar woonde zonder dat ik dat ooit had bemerkt. Mijn broer en ik logeerden aan het eind van de oorlog een keer bij de moeder van mijn moeder. Daar was werkelijk niets om te spelen. Alleen een oude stoof en twee schelpen waar je de zee in kon horen ruisen. Ik zal wat zee gehoord hebben. En een regenton als zwembad.
Iets later was het spoortraject Zaandam – Amsterdam weer gerepareerd. De hele familie is toen met de trein naar Amsterdam geweest waar we in de Cineac tekenfilms hebben bekeken. Na afloop kreeg ik voor de eerste keer patates frites. Iets lekkerder had ik nog nooit gehad. De reis werd in goederenwagons gemaakt. Personentreinen waren er niet. Ook in die tijd kreeg ik van buurvrouw Venema een sinaasappel. Ik zette mijn tanden erin en spuugde het meteen weer uit. Wist ik veel dat je een sinaasappel moest pellen.
Kort nadien kwam een neef uit Enschede over. Het was een fervente roker en ik herinner mij dat hij in z’n achtertuin tabaksplanten kweekte om er tabak van te maken. In de Zaanstreek hadden we die niet. Mijn vader wist een adres op het Relletjespad waar ze losse sigaretten verkochten. Ik mocht mee, het bleek sigaretten te zijn gemaakt van bukshag. Of hij wat gekocht heeft weet ik niet. Ik kreeg een fietsje. Jammer was dat er geen banden op zaten, waardoor ik op de velgen reed. Een paar maanden later kreeg ik massieve rubber banden; dat was een hele vooruitgang.
In augustus 1945 ging ik voor het eerst naar de lagere school A in Koog. De oorlog was voorbij.