In deze periode zijn er toch zoveel dingen gebeurd, die het verdienen aan de vergetelheid te worden ontrukt -wel erg deftig gezegd-, dat ik mij er toe heb gezet om al datgene wat mij uit die twintig jaren nog duidelijk voor de geest staat op papier vast te leggen. In de hoop, dat mogelijk, na mij komende leden van onze familie, kinderen en kleinkinderen, een beetje inzicht kunnen krijgen in het leven destijds op een klein dorp, wat Zaandijk toen toch werkelijk was. Ik zal proberen het leven van alle dag -althans wat ik mij daarvan herinner- zo goed mogelijk weer te geven, mij wel realiserend dat alles wat ik daar over neerzet mijn herinneringen zijn, al of niet gekleurd met speciale gebeurtenissen.
Allereerst: Wie ben ik en wie was ik in de bovenvermelde jaren? Cornelis Pieter Zethoven, zoon van Cornelis Zethoven en Anna Verwer. Ik werd geboren op 8 mei 1907 en wel op de woensdag vóór Hemelvaartsdag van dat jaar. Wat mij daarover later is verteld, was het een abnormaal warme dag, eigenlijk al volop zomer. De hulp bij mijn geboorte bestond uit Juffrouw Slijper, verloskundige in Zaandijk, korte tijd later geassisteerd door Baker Boon uit Wormerveer, toenmaals een autoriteit op haar gebied. Wat trouwens ook gold voor Juffrouw Slijper die in de volksmond, in verband met haar vele nachtelijke tochten door Zaandijk als zich weer een nieuwe wereldburger of burgeres aankondigde, de ‘Schout-bij-nacht’ werd genoemd.
Mijn vader was een zoon van Cornelis Zethoven en Hillegonda Zwart. Mijn grootvader was slager, toenmaals in Wormerveer, nadat hij daarvóór zijn zaak in Zaandijk had gehad. Eerst tegenover het Guispad, daarna op het Zonnepad en tenslotte op de Lagedijk E27, op het Zeglis zoals het deel van Zaandijk benoorden de sluis eigenlijk officieel heette. In dit huis, een verbouwd Zaans herenhuis, met een zogeheten ‘Goedjaarsend’ [een aanbouw aan het huis op het achtererf na een financieel goed jaar], werd ik dus geboren.
Mijn moeder, Anna Verwer, was een dochter van Pieter Verwer [uit Wormerveer] en Catharina Elisabeth Koster [uit Oost-Knollendam]. Mijn grootvader, beurtschipper -tegenwoordig zou men zo iemand eigenaar van een transportbedrijf noemen- had een beurtveer, dat officieel gedekt was door gewichtige papieren waarin stond dat de beurtvaart mocht worden uitgeoefend tussen Wormerveer, Alkmaar en Purmerend.
Dat ik in Zaandijk ben geboren was een gevolg van verschillende factoren. Onder meer dat een oudere broer van mijn vader [Dirk] ook slager op Lagedijk E.27, onverwacht een slagerij in Zaandam had gekocht, waardoor het pand en de zaak in Zaandijk zou komen leeg te staan. Het gevolg was, dat mijn vader en moeder, die met elkaar verloofd waren, voor de keus werden gesteld de zaak in Zaandijk voort te zetten. Dit geschiedde op 7 maart 1906, hun trouwdag. Zoals het in die tijd als vanzelfsprekend werd beschouwd, had mijn vader van zijn vader een opleiding in het slagersvak met al zijn facetten gehad.
Van mijn baby- respectievelijk peuterleeftijd kan ik mij niets meer herinneren. Dat ging, begrijpelijk, allemaal buiten mij om al was ik er wel bij betrokken en soms zelfs hoofdpersoon. Om een voorbeeld te noemen: het was gebruikelijk in die tijd dat, als een baby de aanvallige leeftijd van plm. een maand of negen had bereikt, er nodig bij de fotograaf van hem of haar een foto moest worden gemaakt. Een gerenommeerd adres hiervoor was toen Foto Nieuwstad, gevestigd over de sloot in Koog aan de Zaan, vooraan op het Koger Houtspad naast de Doopsgezinde pastorie. Van het feit als zodanig herinner ik mij niets, maar op de foto van toen lag ik in mijn blootje op een vacht met grote ogen te kijken naar die man, mijnheer De Vries genaamd en bovendien mank lopend, die alle voorbereidingen voor het grote gebeuren klaar maakte. Gekscherend zeg ik wel eens, dat ik nog die lange haren van de vacht, waarop honderden Zaanse babies hebben gelegen, tegen mijn blote buik voelde kriebelen. En er zal ook wel meermalen door de hoofdpersonen een plasje of erger op de vacht zijn gedaan. Of dagelijks de vacht werd schoongemaakt, zal wel een open vraag zijn geweest in die tijd.
Later, toen ik de jurk was ontgroeid en in een broekje als alle jongens van die leeftijd rondliep, begon ook het onderzoeken van erf en omgeving. Wat mij nog steeds scherp voor de geest staat, is mijn eerste contact met het Zaanwater. Het water van de Zaan was onverbrekelijk verbonden met het Zaanerf achter ons woonhuis, de slagerij van mijn vader en moeder. Ik weet niet meer hoe oud ik precies was, toen ik voor de eerste keer ‘koppie-onder’ ging in de Zaan. Ik denk dat ik zo’n jaar of drie zal zijn geweest. Het was op een dinsdagmorgen, de dag waarop mijn vader wekelijks naar de veemarkt in Purmerend ging om nieuwe voorraad slachtvee en varkens in te slaan voor de komende dagen. Mijn moeder was dan altijd in huis en in de winkel om op de binnenkomende klanten te letten en dezen, zonodig, te voorzien van osselapjes, karbonaden en gehakt. Ik scharrelde dan altijd in mijn eentje achter op het erf en, wat was natuurlijk, ook aan de waterkant. Op de hierboven aangehaalde ochtend lag er bij ons voor de wal een balk, die was losgeraakt van een vlot balken. En wat doet dan een kleine jongen van een jaar of drie, vier? Hij gaat met een stok proberen die balk weg te duwen. Het resultaat was dat de ronde boomstam van 2 meter lengte ging draaien, waardoor de stok geen houvast neer had. Het gevolg hiervan kunt u wel raden: Keessie, zoals ik toen altijd werd genoemd, ging met een mooie boog het water in en kwam niet meer boven. Dit is een van de meest frappante dingen die ik bij altijd nog kan herinneren: de mooie groene kleur van het Zaanwater, waar de zon op scheen.
Gelukkig was deze duik in de Zaan gezien door Gerrit van Enkhuizen, een metselaar die op de werf naast ons huis bezig was en die mij plotseling mistte. Kordaat stapte hij te water om mij weer, kletsnat natuurlijk, op de walkant te zetten. Een flinke klap voor mijn billen was voldoende om mij huilend naar mijn moeder te sturen. Dit voorval is mijn hele leven bijgebleven. Ik wist toen nog niet dat de episode het begin zou zijn van zijn betrokkenheid bij het Zaanwater, namelijk via het Zaandijker Badhuis en de zwemclub Nereus. Maar dat is een heel ander verhaal.
In de tijd dat het hierboven geschetste speelde, was Zaandam een van de grootste invoerhavens van ongezaagd hout uit Zweden en de andere landen rond de Oostzee. In de zomermaanden, wanneer de Oostzee weer ijsvrij was, kwamen met grote regelmaat de houtboten naar Zaandam om hun lading te lossen. Vrijwel geheel bestemd voor de Zaanse houtzagerijen. Hoewel ook de invoer van gezaagd hout niet onaanzienlijk was, was het lossen van balken altijd een spectaculair gebeuren. De stammen werden namelijk los over boord gezet om dan door speciale havenarbeiders, in dit geval de balkenvlotters, tot grote vlotten te worden samengevoegd. Door middel van een zogenoeide ‘slaghaak’ en ‘kopschalen’ werden dan tien stammen naast elkaar vastgemaakt en ter halver lengte werd dan een nieuwe laag balken daarop vastgehaakt, waardoor een soort schuine reeks ontstond, waarop de vlotters liepen. Die hadden altijd laarzen aan met ‘scherp’ eronder om het uitglijden op de door het water glad geworden balken te voorkomen. Al deze vlotten gingen naar de verschillende houtzagerijen, waar zij als bedrijfsvoorraad werden opgeslagen in de zogenaamde balkenhavens die vlak bij de zagerij soms een aanzienlijk oppervlak hadden. Soms was de aanvoer van balkhout zo groot dat de balkenhavens in de Voorzaan in Zaandam en ook de Nieuwe Zeehaven alle vlotten niet konden bergen. Dan kwamen er vlotten naar ‘binnen’, de Achterzaan [ten noorden van de Wilhelminasluis in waar ze werden vastgemaakt in De Poel en soms ook aan de oostkant van het Zaandijker Wijd. En van een van deze laatste was waarschijnlijk de balk afkomstig waaroverheen ik in de Zaan ben geduikeld.
Ik heb hierboven gememoreerd dat mijn vader elke dinsdag naar de markt in Purmerend ging. In de zomervakantie kocht ik dan wel eens met hem mee. Dat was een heel gebeuren. Vroeg opstaan was geboden, want vader ging met de trein naar Purmerend en wel vanaf de halte Zaanbrug, waar alle treinen die van Amsterdam naar Enkhuizen reden ook stopten. Het was voor mij, als jongen van een jaar of zes, allemaal vreemd en nieuw. Het was natuurlijk een stoomtrein die vrijwel geheel gevuld was met slagers, boeren en veehandelaren. Alle coupés zaten vol met sigaren rokende mannen die -zo leek het mij- allemaal familie van elkaar waren, omdat zij elkaar vrijwel zonder uitzondering bij de voornaam noemden.
Als mijn vader op de markt zijn zaken had gedaan, dan moesten de nieuwe aankopen contant worden betaald. Dat geschiedde in zogenoemde ‘Dinsdagshuizen’, gewone burgerwoningen aan de markt gelegen, waar vooréén dag alle inboedel werd weggehaald om te worden vervangen door een eenvoudige café-inventaris. Het was gewoonte dat de verkoper de koper een ‘gelagje’ aanbood en dat ik, als ik erbij zat en met grote verwondering mijn vader zijn aankoop zag afrekenen, dan ook wat mocht bestellen: een glas melk. De verkoper, meestal een boer uit de wijde omtrek, die soms met zijn vee al in het holst van de nacht lopend en ‘drijvend’, dat wil zeggen zijn kudde bij elkaar houdend om zes uur, half zeven op de markt was gearriveerd. Vrijwel altijd bijgestaan door zijn ‘veedrijvers’. Bij het afrekenen met de koper was hij soms al aan zijn zesde brandewijntje met suiker toe. Mijn vader heb ik daar nooit anders dan koffie zien drinken, hoewel er collega’s van hem waren die zonodig zes of meer brandewijntjes achter hun kiezen konden laten glijden. Later ging vader met een collega op de fiets. Eerst met ons schuitje naar de Kalverringdijk en via de Wijde Wormer naar Purmerend. Vlak na de eerste Wereldoorlog huurde een aantal slagers uit Wormerveer en Zaandijk gezamenlijk een grote open Benz auto van Garage Zwart. Weer later vervangen door een kleine autobus.
Ook hier: ‘Panta rhei’ ofwel alles stroomt, alles blijft niet hetzelfde.