Ik denk dat het in 1965 was dat op de hoek van de Valkstraat en de Lagedijk een huisje gereed stond om gesloopt te worden. De ramen waren door de plaatselijke jeugd reeds ingekeild.
Er stond geen hek om het pand. Je kon er zo naar binnen gaan, De deuren waren niet op slot. Op de eerste verdieping was een grote vide met daarin een houten deel dat een soort van zoldertje in de vide gaf. De houten planken waren in een vaalgroene kleur geschilderd. Er stond een trapleer tegenaan. Ik klom daar met mijn vriendje op. Even later kwam een dochter van een bekende aannemer vlakbij ons gezelsschap houden op dit “zoldertje “in de vide.
We waren een jaar of twaalf. Mijn vriendje had wat shag, maar geen vloeipapier en geen geld om het te kopen. Het meisje kwam op het lumineuze idee om thuis een stuk van een Telegraaf op te halen. Zo gezegd, zo gedaan. Daarna konden we met z’n drieën lekker stiekem een piraatje paffen.
Tijdens deze illegale actie hoorden we opeens iemand het pand betreden. Het bleek een werknemer van een sloopbedrijf te zijn die het te slopen pand eens onder de loep kwam nemen, Hij keek verbaasd naar ons, zittend op het “zoldertje”, de benen neerhangend, shaggie in een Telegraaf in de hand. Wij waren net zo verbaasd over zijn bezoek in dit leeg staande pandje. De man lachte, had wel begrip voor ons, maakte er weinig woorden aan vuil en vertrok weer. Wij voelden ons wel een beetje betrapt.