De ouderen onder ons (50+) zullen zich ongetwijfeld nog wel de ‘Draadomroep’ herinneren. Als het niet in het ouderlijk huis was, dan misschien wel bij buren, of op school t.b.v. de ‘Schoolradio’.
Wat slechts weinigen zullen weten, is dat radiodistributie in Nederland in 1924 is begonnen in de Zaanstreek. Het was de 17-jarige HBS-scholier Adrianus (Janus) Leendert Bauling uit Koog aan de Zaan die van uit zijn ‘radiolaboratorium’ hiermee begon.
Het ‘Handboek voor radio-centrales’ uitgegeven in 1940 door de Bond van Exploitanten van Radio-Centrales de B.E.R.C. vermeldt in het eerste hoofdstuk ‘Hoe het groeide – Ontstaan en Ontwikkeling der Radio-Centrales’ o.a. het volgende op pagina 7: De bakermat der centrale-radio-ontvangst ligt onbestreden in de Zaanstreek. Radio-toestellen werden in het begin der 20-er jaren in geheel Nederland verkocht, maar het waren de gezelligheid en nieuwsgierigheid der Zaankanters, die er in de Zaanstreek de Centrale-radio-ontvangst uit deed voortkomen.
Men “buurtte” graag aan de Zaan en als er in de buurt een jonge kerel was, die zo’n radio-toestel had en daaruit de meest wonderlijke klanken ten gehoore wist te brengen, dan ging je natuurlijk daar buurten en kwam niet uitgepraat over het wonder van de radio. Belangstelling in je werk, je liefhebberij, is leuk. Je kunt er echter ook te veel van krijgen, om nu nog maar niet te spreken van de “slooten” koffie en thee, die er, naar Zaansche gastvrijheid, de buurt mee instroomden.
Een enthousiast toestelbezitter-experimenteerder, A.L. Bauling (foto), was er, die de situatie redde door op den zolder zijn “laboratorium” in te richten en met een tweeden luidspreker in de huiskamer den buren gelegenheid te geven de traditionele buurtvriendschap bij het radio-wonder uit te leven. Intusschen bleef het toch maar zoo, dat je steeds je huis vol menschen had. De volgende gedachte was: Als het van boven naar beneden kan, kan het ook van huis naar huis, zij het met wat meer moeite en kosten.
Maar nu de gevolgen! Er waren meer liefhebbers, die van meening waren, dat uit de rechten der buurtschap voortvloeide, dat nu ook zij aangesloten werden. Een buurtvergadering werd belegd en het resultaat was, dat nog 4 buren zouden medeluisteren. De kosten werden berekend en samen gedeeld. De aanleg werd gemeenschappelijk verricht door een timmerman, een betonwerker, een Hembrugarbeider en een stukadoor. Wel was hiermede het prototype van het gezamenlijke ontvangtoestel, dat de radiocentrale is, tot stand gekomen, maar toch had het nog niet het karakter der radio-centrale.
De eer van het tot stand brengen der eerste radio-centrale komt toe aan den heer A.L. Bauling , die dezelfde ervaringen opdeed als die hierboven van zijn streekgenoot zijn beschreven. Was deze laatste reeds een gevestigd man, de heer Bauling was nog H.B.S.-er. En zoo was het heel begrijpelijk, dat de “rechten” der buurtschap zich hier minder deden gelden en de vraag, hoe steeds weer aan nieuwe materialen te komen omvoort te kunnen experimenteeren, zich meer op den voorgrond drong.
Daarbij kwam dat onze radioman meende een zeer groote antenne noodig te hebben en dat die antenne wel een in de knel zou kunnen komen als zijn voorbeeld onder de buren navolging zou vinden. Zoo gebeurde het dat eerst de “lastige” buur op het toestel werd aangesloten. Toen hij nog 3 maanden wilde wachten, omdat hij den noodzakelijken luidspreker van zijn vrouw en kinderen voor zijn verjaardag wilde vragen, werd hem door den radio-man zelfs een luidspreker in bruikleen gegeven voor dien tijd en op een zaterdagmiddag werden gezamenlijk 30 meter N.G.A.-draad, 20 rollen No. 27, een stopcontact en spijkers gekocht. Nog denzelfden middag was de eerste mede-luisteraar aangesloten.
Dat bracht hem op het lumineuze idee om 2 vliegen inéén klap te slaan: de hinderlijk wordende belangstelling het huis uit te krijgen en zijn experimenteer-enthousiasme in hogere mate te bevredigen. Hij stelde zijn buren voor om a raison van f 0,50 per week de door zijn toestel opgevangen uitzendingen te beluisteren. De buren waren met dit voorstel zeer ingenomen en de eerste radio-centrale was geboren!
Het net bestond uit 1 draad vanaf het toestel naar de naastbijgelegen woningen. De andere pool van het contact werd met een 2e draad verbonden naar aarde, d.w.z. de waterleiding of men spijkerde een koperdraadje langs het huis naar den grond en stopte dat een paar decimeters in den tuin. Als groote merkwaardigheid mag hier zeker worden vermeld, dat dit tarief van f 0,50 per week intuïtief is aangevoeld als het juiste tarief voor centrale-radio-ontvangst en thans (1940!), nu het aantal luisteraars, dat van deze wijze van ontvangst profiteert, de 410.000 begint te naderen, nog geldt.
Wie de thans zoo geperfectioneerde bedrijven vergelijkt met het hier beschreven begin, kan zich slechts verwonderen over het feit, dat gedurende deze ontwikkeling over het tariefbedrag practisch nooit verschil van meening is geweest. De eerste maal, dat het aanvaarde voorstel practisch werd uitgevoerd was op den 16den April 1924, toen vanuit de St, Bavo te Haarlem de Matthäus Passion werd uitgezonden en deze datum wordt dan ook als de geboortedatum der centrale-radio-ontvangst aangenomen. Een vijftal “abonné’s” profiteerde van deze uitzending.’
Men moet zich wel realiseren dat de in bovenstaand artikel genoemde ‘radio-toestellen’ nog geen simpele kastjes waren. Men sprak in de twintiger jaren van een ‘radio-ontvangst installatie’ want een installatie was het zeker. Het bestond uit; een hoog geplaatste antenne, liefst 10 tot 25 meter lang, een aardleiding, een radio-ontvanger, een luidspreker, een anode batterij en een accu van 4 Volt. Dus allemaal losse componenten die op de juiste wijze met elkaar verbonden moesten worden.
Spoedig volgenden ook elders in het land radio-centrales. Het spannen van draden over de weg werd al spoedig aan banden gelegd. Men moest hiervoor een vergunning aanvragen bij de plaatselijke overheid. Omstreeks het jaar 1927 was de faam der radio-centrales reeds zo ver uitgebreid, dat er voor 1100 gemeenten ongeveer 4000 aanvragen waren ingediend!
Zo vermelden de ‘Notulen der vergadering van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Koog aan de Zaan’ op 30 April 1924 o.a.; ‘C.M. Bauling, verzoekt om vergunning tot het spannen van draden over de Stationsstraat, de 2e Stationsdwarsstraat en de Jan de Wittestraat van tenminste 10m. hoogte, t.b.v. Radio telefonie’. Een tweede verzoek volgt op 9 mei en zo zullen er nog vele volgen. Er ontstaat op die manier een heel netwerk in Koog aan de Zaan.
Vermeldt dient nog te worden dat de bovengenoemde heer C.M. Bauling de vader is van de heer A.L. Bauling. C.M. Bauling is de directeur en administrateur van de op 15 april 1924 opgerichte Eerste Nederlandse Radio Centrale, afgekort tot E.N.R.C., Adrianus (Janus)Leendert Bauling is uiteraard de technische man.
Al spoedig worden door de E.N.R.C. ook filialen begonnen in Wormerveer en Zaandam. Wat later volgen ook Alkmaar, Heiloo en Amsterdam. Ook komt er een filiaal in Deventer. De heer A.L. Bauling verhuist in oktober 1929 naar Deventer en trekt zich eind 1932 terug uit de E.N.R.C. die dan door anderen wordt voortgezet. Het hoofdkantoor verhuist begin 1933 van Koog a/d Zaan naar Heiloo. De heer A. L. Bauling is in 1974 overleden in Deventer.
Tot ca. 1935 groeit het landelijke radio-distributienet enorm. In 1926 zijn er ca. 1500 abonnees, in 1930 ca. 175.000, in 1935 ca. 355.000 en uiteindelijk in 1939 ca. 411.000. Vooral in de Zaanstreek is er rond 1927 een “boom” in het oprichten van radio-centrales.
Als we de situatie bekijken rond 1939, zien we dat het abonnee-geld nog steeds zo’n f 26,- per jaar is, oftewel f 0,50 per week. Daarentegen is de techniek sterk verbeterd. Ook is er een overkoepelende organisatie opgericht op 12 april 1928 te Amsterdam; de ‘Bond van Exploitanten van Radio-Centrales’ kortweg de B.E.R.C.. Deze stelt ook bepaalde eisen aan haar leden zowel qua techniek als qua administratie en liquiditeit. De eerste voorzitter was de heer Jb.J. Fris uit Zaandam die een Technisch Bureau had in Amsterdam.
Belangrijke punten die bij de oprichting van de Bond voorop stonden, waren;
- Regeling der bijdragen voor de omroepverenigingen
- Vergunning voor het gebruik van een microfoon
- Uitzending van eigen muziekprogramma’s
- Vergunning voor weergave van buitenlandse omroepprogramma’s
Uiteindelijk komt eind 1940 een einde aan alle particuliere radio-distributie-centrales, toen de Duitse bezetter besloot tot nationalisatie der centrales. Na de tweede wereldoorlog geeft de Nederlandse regering de distributie definitief in handen van de PTT, toen nog een overheidsbedrijf. Daarbij gaat ook het kwaliteitsniveau omhoog, aangezien nu van speciale telefoonlijnen gebruik wordt gemaakt. Ook wordt de naam gewijzigd van Radio-distributie in Draadomroep.
Na 1964 zijn er door de PTT geen investeringen meer gedaan in het distributienet, aangezien door de opkomst van FM-radio, minder belangstelling was voor de draadomroep. In 1975 komt er een definitief einde aan de draadomroep in Nederland.
Gerbrand Fust, Zaandijk 24-8-2010
N.B.: De ‘streekgenoot’ in het bovenvermelde verhaal is waarschijnlijk Lambertus Gerardus Fust geweest, destijds wonende op de Lagedijk te Zaandijk. Helaas heb ik hier tot op heden nog geen harde bewijzen voor kunnen vinden.