Toen ik vanochtend, 2 juni 1987, bezig was ons voortuintje een goed aanzicht te geven en het gras tussen de tegels wiedde, kwam het beeld bij mij op hoe het zo’n zeventig jaar geleden in Zaandijk, een rustig dorp met een geheel eigen sfeer, toeging op de laatste dag vóór Pinksteren. En wel speciaal op Luilaknacht en de vroege ochtend. Hoewel in de Zaanstreek wordt aangenomen dat Luilak vieren een typisch Zaans gebruik was en nog is, wordt ook elders in het land ‘luilak gevierd’, maar dan wel op een andere wijze dan zoals ik dit mij nog uit mijn jeugd herinner.
Het is nu niet meer het feest van voor dag en dauw opstaan, zo om een uur of vier in de nacht, maar Luilak is -jammer genoeg- afgezakt tot een orgie van baldadigheid en vernielzucht. Vooral in de grote steden als Amsterdam en Den Haag, maar ook in de Zaanstreek moet de overheid, in casu de politie, voorbereid zijn op dingen die uit de hand zouden kunnen lopen. Om dit in de hand te kunnen houden worden er niet voor niets popconcerten en dergelijke georganiseerd om de ‘bloeiende jongelingschap’ in toom te houden.
Wat ik mij van Luilak herinner toen ik zo’n jaar of tien was, is dat om het hele Luilakgebeuren een geheimzinnig waas hing, een zaak van opbieden tussen de vriendjes onderling wie dan wel het vroegst op zou zijn. In het algemeen was de echte luilaktijd om 4 uur ’s morgens en de eerste van ons groepje begon de anderen, zonodig, wakker te maken. In mijn herinnering was het op Luilakochtend altijd mooi weer en in de ochtendschemering zag alles er zo anders uit dan wij gewend waren. De bakkers waren druk bezig met hun werk, want er moest voor drie dagen brood worden gebakken omdat de Zaanstreek toen nog de echte ‘Pinksterdrie’ kende. Ook mijn vader en zijn knecht waren volop in actie in de slagerij om alle orders die op het boek stonden klaar te maken.
Om 5 uur ging je dan een kopje thee halen bij moeder die ook al op was en dan naar het Dijkje, waar gevochten zou worden tegen de jongens uit de Zuid van Wormerveer. Welke folkore hierachter stak weet ik niet, maar het was toen een vast begrip: op Luilak moest er door de jongens van Zaandijk van zo’n 10 tot 13 jaar gevochten worden tegen de Wormerveerse leeftijdgenoten. In slagorde werd er, gewapend met stokken, van twee kanten opgetrokken tot aan de blauwe hardstenen streep in de weg, welke de scheiding aangaf tussen de twee gemeenten, even voorbij het Badhuis. Daar stonden dan de ‘strijders’ opgesteld en de ‘strijd’ begon met uitdagende woorden zoals ‘gladoren’ -Wormerveerders-, jullie durven niet! “En omgekeerd riepen dan de jongens uit Wormerveer tegen de Zaandijkers: “‘Windhanen’ kom maar op als jullie durven! “Klappen vielen er vrijwel nooit, maar soms kwamen er ‘grote’ jongens van een jaar of zestien, een van de partijen versterken, wat dan wel aanleiding was voor de zwakkere partij om zich tactisch terug te trekken.
Om te voorkomen dat het houten zwaardgekletter uit de hand zou lopen, kwam altijd de Wormerveerse hoofdagent Jacob Wuite als vertegenwoordiger van het Gezag een kijkje nemen en hij stelde zich manhaftig op, precies op de blauwe streep om eventuele escalatie te voorkomen. Van de kant van de Zaandijkse Hermandad heb ik daar nooit een vertegenwoordiger gezien. Waarschijnlijk door gebrek aan een imponerende figuur, zoals hoofdagent Wuite toch zeker was.
Om zo’n uur of zes werden als bij afspraak de ‘vijandelijkheden’ gestaakt. In marsorde trokken de vechtersbazen onder het zingen van strijdliederen op huis aan, naar de warme bollen met stroop, het traditionele Luilak-gebak. Omdat op Luilakochtend, afhankelijk van de datum waarop Pinksteren viel het zwemseizoen in het Zaandijker Badhuis werd geopend en wel om half zeven, ontmoette je daar dan veelal diverse Wormerveerder tegenstanders van zoéven. Alle vijandschap was verdwenen, want als er iets is wat verbroedering bevorderde dan was het wel het gezamenlijk zwemmen in het soms wel erg frisse Zaanwater.