Kleed je goed aan, het is koud op zo’n open laadbak, zei moeder. Van de voorjaarskou merkte ik weinig. We zaten met z’n vieren dicht bij elkaar, ik met de grote trom tussen mijn benen. Misschien had ik het wel warm van de spanning voor ons eerste optreden.
We reden naar Assendelft, naar het kerkplein waar we ons opstelden. We wisten al dat er geen piano zou zijn, er stond een harmonium voor ons klaar. De koster, onze gastheer, vond alles maar dwaasheid: kan je wel omgaan met een harmonium? Je moet er niet op trappen, zachtjes duwen met je voeten is genoeg. Maak hem niet kapot, zitten we morgen zonder muziek bij onze psalmen.
Jullie hebben toch wel een echt orgel in de kerk, zei Joop, onze pianist. Nee snuggere, ik bedoel op de catechisatie van de zondagsschool. Zo’n harmonium is niet geschikt voor de buitenlucht, idioterie is het. Populair gedoe.
Joop ging zitten, pompte zachtjes met z’n voeten lucht in het instrument en begon met een boogie woogie. Zelfs zo’n woest werelds nummer klonk zeurderig. Eerst maar eens stemmen, helemaal zuiver klonk het niet. Niks aan te doen, stelden we vast. Ik riep omdat er gedanst mocht worden, vals of niet, de drummer gaf genoeg ritme om op te dansen.
Tot onze verbazing gebeurde dat ook, meisjes met elkaar, soms een jongen met een meisje. Gekleurde lampjes gaven bij het invallen van de schemering een gedempt romantisch licht dat weerkaatste in de glas-inlood-ramen van de kerk. Er kwam sfeer, ongedwongenheid.
Pauze kondigde de koster aan. We konden thee komen drinken, nee, geen bier. En waarom is er geen viool bij of een accordeon, waarom‚ alleen maar die grote blokfluit van hem? Die ‘hem’ was ik, die blokfluit mijn klarinet. Ondanks de heilige plek wenste ik hem, onuitgesproken, op een plek hier ver vandaan. Ook de thee smaakte smerig.
We eindigden ons optreden met een polonaise. Iedereen deed mee, het werd een heel uitbundig afscheid. We kregen alle vier een tientje en de vader van de drummer die ons vervoerde ook.
En, vroeg vader bij mijn thuiskomst, hoe hebben jullie gespeeld?
Wel wat vals, zei ik, en die koster ook.