Met de ouders van mijn vriendje uit de Parkstraat, ben ik vaak mee geweest naar het strand in Wijk aan Zee. De ouders voorin de Kever, de kinderen op de achterbank en in de kattenbak. We vertokken meestal vrij vroeg. Dat had te maken met de toen ook al schaarse parkeermogelijkheden in de buurt van het strand. De auto werd meestal geparkeerd aan de van Ogtropweg. Daar was rond tien uur in de ochtend ruim plek om de Kever kwijt te raken. Dan een stukje lopen naar het strand, de weg over het duin opklimmen richting restaurant Het Hoge Duin en daarna afdalen richting de houten vlonders. Boven op de kluft zag je de zee en hoorde het ruisen van de branding. Inschatten of het eb of vloed was, dat bepaalde het spel van de dag. Rechtsaf lag het vrije strand, linksaf moest er gepacht worden. Wij gingen linksaf.
Eerst een plekje zoeken, daarna het windscherm opzetten. Op het windscherm werd een vlag geplaatst, opdat de kinderen het juiste blauwe windscherm weer konden terugvinden. Voor de kinderen die hun ouders op het strand niet meer konden terugvinden, omdat deze geen vlag hadden, was er een opvang geregeld. De opvang bestond uit een vierkante ruimte op het strand aan de voet van het duin, afgezet met gaas en een plank boven het gaas rond de omheining. Als er een hummel verdwaald was, werd deze in de kooi geplaatst en moest wachten op verlossing. Meestal was het ruim bleren geblazen met deze koters. Tja, het was niet leuk om als een aap in Artis in de kooi te zitten. Toch is er nooit een achter gebleven. Uiteindelijk kwamen de pootjes weer bij de ouders terecht.
Het spel op het strand werd bepaald door meerdere factoren. Bij oostenwind waren er kwallen, van die blauwe doorzichtige krengen met lange tentakels met stekels die je huid deden jeuken. Deze werden met een schep verzameld en in een kuil gedumpt. Zinloos, maar je had wat te doen. Bij opkomende vloed kon er een zandkasteel worden gemaakt. Dit kasteel bestond uit een kuil met een wal ervoor op een paar meter van de waterlijn. Het was de kunst om de opkomende vloed zo lang als mogenlijk was uit de kuil te weren. Uiteraard won de zee dit spelletje altijd, maar dat hinderde ons niet. Je was er uren mee zoet. Bij afnemend tij, bleven er in de waterpoelen vaak garnalen achter en gingen we met een schepnet en een emmertje garnalen vangen. Soms had je er tien gevangen, maar nooit genoeg voor een garnalencocktail bij het avondeten. Waren de golven in de zee niet al te hoog, dan werd er tussendoor een frisse duik genomen. Bij eb kon je naar de eerste zandbank zwemmen en op tientallen meters van het strand weer tot de knieƫn in het water staan. Bij afnemend tij werd de rode bal gehesen. Beter niet gaan zwemmen want je werd richting zee getrokken. Gelukkig was de reddingsbrigade met boten ter plaatse. Ik heb ze vaak bekeken als de NHRB-sloep te water werd gelaten en er weer naar een drenkeling werd gezocht.
Rond het middaguur werd er een van huis meegebracht bammetje gegeten, meestal met zand ertussen, als gevolg van de immer aaanwezige wind. Zand schuurt de maag, het kon de pret niet drukken. Rond deze tijd kwam de pachter van het strand ook zijn gelden innen. Voor een strandstoel moest huur worden betaald, voor een windscherm pacht. Ik meen me te herinneren dat deze pachter Jan Sterk heette. Hij had een strandpaviljoen tegen het duin staan. Je kon er ook versnaperingen kopen en tegen betaling het toilet bezoeken. maar met de Noordzee in de buurt was daar niet altijd noodzaak toe. Soms mochten we een ijsje van een kwartje halen, een enkele keer ook een zakje chips. Het bijzondere van het zakje Smiths-chips was niet de blauwe verpakking, maar het in de verpakking los bijgeleverde blauwe papieren zakje met zout. Je mocht zelf het blauwe zakje openmaken, in de grote zak strooien en dan schudden om het zout te verdelen. Dat was de lol van het geheel.
Tegen een uur of vijf werd er opgebroken en vertrokken we weer naar Zaandijk. Als je op tijd wegging voorkwam je dat je in de file terecht kwam. Ook in die tijd waren er al verkeersopstoppingen zodra het strand massaal leeg stroomde. In de Parkstraat aangekomen gingen eerst de meisjes onder de douche, daarna de jongetjes. Meestal had je de, intussen opgedroogde, zwembroek nog aan en de onderbroek in de tas zitten. Tijdens de douche kwam ik er achter dat mijn onderbroek nog in mijn tas zat, die echter beneden stond. Mijn vriendje stuiterde in zijn Adams-costuum naar beneden om het kledingsstuk op te halen. Ach, het gaf niets, we waren nog jong en onbezonnen.