Toen ik op de lagere school was, moest ik zo ongeveer om de vier weken naar de barbier om op woensdagmiddag mijn haar te laten knippen. Ik kreeg dan een stuiver mee, want dat was op woensdagmiddag het tarief voor ‘jongens-knippen’. Ik ging dan naar barbier Groot die zijn scheersalon had in een heel klein en smal pandje naast de pastorie iet aan de andere kant de kruidenierswinkel van Willen van Zanen.
Het kleine winkeltje, dat je door moest om in de ‘scheerwinkel’ te komen, stond op die middagen vol met de klompen van de jongens die op hun beurt zaten te wachten. Want op klompen mocht je beslist niet in de ‘salon’. Het was een heel bijzonder pandje. Heel smal. Het is in 1987 opgenomen is in de bedrijfsruimte van de Clichéfabriek van De Boer & Vink.
Achter de ruimte waar kapper Groot met een van zijn zoons vlijtig de schaar hanteerde was een soort van klein binnenplaatsje, vanwaaruit daglicht en frisse lucht in de scheerruimte werden binnen gelaten. Ik herinner mij, dat ’s zomers daar altijd een raam openstond, wat wel nodig zal zijn geweest met het oog op de zweetvoeten van de ‘klompenschutters’. Door een smal gangetje was de ‘zaak’ verbonden met het woonhuis, al even smal. Ik heb mij er altijd over verwonderd, hoe in deze kleine ruimte toch een gezin van vijf personen kon leven en wonen.
In de scheersalon, in de wandeling de ‘scheerhoek’ genoemd, was een grote kast tegen de wand aangebracht iet allemaal kleine, genummerde laadjes waarin de scheerspullen van de ‘vaste scheerklanten’ lagen, bestaande uit het scheermes, kwast en pot scheerzeep. Ook stond er altijd een keteltje kokend water op eenéénpits petroleumstelletje om het inzepen van de scheerklanten te vergemakkelijken.
Barbier Groot was een deftig man. Gereformeerd en, dat was wel zijn belangrijkste functie in het dorpsgebeuren, hij was ook ‘Aanspreker en Lijkbezorger’. Het andere woorden, bij sterfgevallen kwam men bij barbier Groot ten offer voor de afwikkeling van de begrafenis. Crematies waren toen een zeldzaamheid, zeker op een dorp als Zaandijk.
Groot beschikte over een vaste ploeg ‘dragers’ want, afhankelijk van het bedrag dat voor de begrafenis via het ‘Dodenbos’ kon worden betaald, gebeurde het wel dat de overledene gedragen werd vanaf het sterfhuis. Soms van over de sluis naar de begraafplaats vooraan het Westzanerpad, met de nabestaanden achter de baar. Dat was toch een flink stuk lopen. Ik kan mij voorstellen dat de ‘dragers’ blij zullen zijn geweest als zij de baar bij het vers gedolven graf konden neerzetten. Vooral als de overledene aan de ‘gewichtige’ kant was. In de naaste omgeving van het sterfhuis werd meestal een zogeheten ‘voorbericht’ gegeven. Wat eruit bestond, dat een van de leden van de begrafenisvereniging met onfloerste stem kwam mededelen, namens de familie, dat een sterfgeval had plaats gehad.