Het was een echt volksbuurtje daar tussen die twee sloten, waar armoede werd geleden en waar men elkaar hielp bij ziekte en zeerte en bij nooddruft.
Ook een buurtje waar gelachen, geruzied en… jaloers sluiks achter de gordijntjes getuurd werd. Maar goed, op het Hazepad ben ik geboren, beter gezegd in dat deel van het pad, over die hoge kippebrug, dat in de volksmond ‘de Jodenhoek’ heette. In een van de huisjes die er nog staan zag ik het levenslicht, in zoverre althans in een bedstee enig licht te bespeuren viel. De buren hielpen mijn moeder bij die blijde gebeurtenis. De hoofdpersoon daarbij was Ootje Bus, een kittig ‘ors wijffie’. Ons huis lag vlak bij de houtloodsen van Donker, u weet nog wel “Steek uw licht op bij Donker”. Die loodsen zijn weg, een heeft de afbraak overleefd.
Reactie van mevrouw Voort, zij meldde ons op 12-09-2013:
Ootje Bus heette voor de burgerlijke stand Grietje Voor(e)n (1862-1959). Ik heb haar nog wel gekend als zeer oude vrouw, omdat ze een halfzuster was van mijn overgrootvader (Simon Voor(e)n, 1867-1909). Ze trouwde eerst met Pieter Busch die jong stierf, en daarna met Pieter Zwart van wie ze een jaar of tien later scheidde. Grietje was dus een onafhankelijke geest en alleenstaande moeder die ‘uit bakeren’ ging om aan de kost te komen. Ze heeft menig Zaandijker op de wereld geholpen en was een kleurrijke figuur in het dorp.
Later zijn vader, die bij Donker werkte, moeder en ik verhuisd naar meer vooraan op het Hazepad, op nummer 19. Op de plek waar zich thans een schildersbedrijf bevindt, hoek Nieuwe Vaartkade, woonde de familie Bruin. De heer des huizes was nogal gelovig. Als de sloot vol kroos zat (wat je nou bijna niet meer ziet) dacht buurman dat je met hulp van hierboven erop kon lopen. Het onvermijdelijk gevolg was dat we een hele poos bezig waren om het kroos, dat groene spul uit z’n haar te plukken.
Van een douchecel hadden we in die kleine houten huizen nooit gehoord. Als ik na een week buiten spelen weer schoon moest worden, stond ik zaterdagsavonds in mijn blootje in een teil met warm water voor de kachel. Met hetzelfde smoezelig geworden water werden de zeepresten weggewist – en was ik voor een week weer knappies. Later werd voor een bad gebruik gemaakt van het binnenbad naast de kerk. Nag effies de kachel. Als de R uit de maand was, werd-ie door mijn moeder gepotlood en daarna met de daarbij behorende pijpen naar de zolder gesjord. Kwam de R weer in de maand, dan werd-ie door mijn vader naar beneden gehaald en gereedgemaakt om de komende winterse kou ietwat te verdrijven. Van een het hele huis verwarmende cv hadden we geen weet.
Water speelde nog een belangrijke rol in mijn leven. In de zomer (gut, wat waren in die dagen de zomers lang en warm en de winters eveneens lang maar koud) renden we met z’n allen na schooltijd naar het zwembad ‘op ’t daikie’, alwaar de badmeesters Spreeuw en Pet in de weer waren om kinderen zo vlug en zo degelijk mogelijk de zwemkunst deelachtig te doen worden, een kunst die in het waterrijke Zaantje van levensbelang was.
Met ons ‘badrolletje’ in de hand snelden we naar het gemaal Het Leven in de soms ijdele hoop een ‘hokkie’ te bemachtigen. Want anders moest je samen met anderen achter ‘het gordijn’ je uit- en aankleden, een situatie waar wij als preutse Zaandijkse meisjes van rilden. Zaandijkers begrijpen me wel! Als we na het zwemmen en weer thuis waren, gingen we gezamenlijk gezellig zitten op de ‘balk’. Dat was een opstaande houten rand, die langs onze sloot liep van de sluis tot de meergenoemde kippebrug. Op die balk heel knusjes gezeten, pelden we in onze schoot welgeteld vijftien boekenootjes, pinda’s dus. Meer dan vijftien kreeg je niet. Immers, meer kon niet lijden.
Veel zou ik kunnen vertellen over de echte Domineestuin, die vroeger gewoon ‘achter de kerk’ werd genoemd. Je kon vanaf de Lagedijk, de ouwe weg en achter de kerk om zo op het Langepad komen. Maar dat is allemaal voltooid verleden tijd. Als ik nu door de Kerkstraat en om de kerk loop, bots ik al gauw tegen smakeloze bedrijfsgebouwen. Zelfs die Kerkstraat is onherkenbaar veranderd: verdwenen zijn de winkels en de oude huizen. Het is haast niet voor te stellen hoe in het jaar 1795 in deze straat de Zaandijkse burgers en burgeressen vol verwachting dansten rond de Franse Vrijheidsboom. Als ik nu nog wel eens achter de kerk omloop en het Langepad niet meer vind, mis ik heel erg die sfeer uit mijn kinder- en jeugdjaren. Al die bruggetjes en hofjes, er is waarachtig niets maar dan ook niets meer van over.
In die dagen ging je aan het eind van het Langepad bij ‘buus Janneman’ via een brug over de Nieuwe Vaart naar een boerderij met land en direct over die brug rechtsaflangs die vaart naar het Hazepad. Een schilderachtig, intiem hoekje! Over sfeer gesproken, laat ik ook niet vergeten de ijsbaan ‘Willem Barentsz’ te noemen, vlak in de buurt. Die ijsbaan was zonder Zaandijks chauvinisme de grootste van de Zaanstreek, eerlijk waar! Die baan met al de kraampjes langs de kant, met gezellige muziek en ’s avonds met goede verlichting. Men kon er hard rijden en schoonrijden, zwieren alleen of met een ijspartner. Zondags was er een competitie ijshockey met echte Canadezen en – tijdens de pauze een kunstrijdster. Het lijkt wel of het vroeger veel meer en veel langer vroor, want we schaatsten weken achtereen!
Als het zomers wel eens regende (en dat gebeurde echt wel), dan zaten we veel ‘op het hoofd van het sloissie’, zo werd die plek aangeduid. Daar placht dan Van den Berg in zijn hokje te verblijven om de helpende hand te bieden bij het openen van de sluizen en het schutten van de schuiten met hout voor de firma Donker. Maar je moest wel donders goed oppassen, want die goeie man pruimde! Daarom vloog er iedere keer een bruine straal uit het hok naar buiten. Je had zo een paar vieze spatten op je jurk en dan zwaaide er thuis wat.”
De zondag was voor ons meisjes van het pad en van de ouwe weg altijd de dag van het touwtje springen. Dat gebeurde steevast op de hoek Lagedijk/Hazepad, waar oude Nanning de schilder woonde. Diens huis had een zijraam met een uitgebouwde houten punt bedekt met lood, als ik het goed heb. Degene van ons die ‘op was ging lekker op die punt zitten. Buurman Nanning met zijn witte sikje kwam dan naar buiten, nee, niet om ons een standje te geven maar om aan elk kind een snoepje uit te delen. Een vreselijk aardige buurman was die Nanning, geheelonthouder en socialist in hart en nieren.”
Hoewel ik nog een tijdje zo door kan gaan, wil ik het hierbij maar laten. Geboren en opgegroeid ‘op’ het Hazepad, in een volksbuurt je met z’n wel en wee, z’n kommer en kwel, ben ik heel dankbaar dat ik dat stukje van Oud-Zaandijk heb mogen proeven en beleven. Als ik het Zaandijk-van-nu zie, verlang ik met weemoed in het hart vaak naar dat goeie, ouwe Zaandijk-van-toen!
(bron: Herinneringen aan ‘Achter de kerk’ van mevrouw T. Bas en de heer G. Schaap)