Door de toenemende industrialisatie tegen het einde van de negentiende eeuw trokken steeds meer mensen van het platteland naar de stad om in de fabrieken te gaan werken. Op het platteland heerste grote werkloosheid en de fabrieken hadden arbeiders nodig. Die arbeiders moesten gehuisvest worden. Er ontstond een groot tekort aan woonruimte.
Woonomstandigheden
In de 19e en het begin van de 20e eeuw waren de woonomstandigheden van de Nederlandse arbeidsbevolking in de steden vaak erbarmelijk. De zorg voor de huisvesting van de bevolking werd niet als een overheidstaak gezien en was in handen van particulieren. In 1851 namen enkele Amsterdamse notabelen het initiatief tot oprichting van een particuliere ouwmaatschappij, die iets zou moeten doen aan de heersende woningnood en de belabberde huisvesting van arbeidersgezinnen. De oudste woningbouwcorporatie in Nederland, de Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam (1852) was een feit. Het initiatief in Amsterdam werd vrij snel elders in het land gevolgd en vóór de invoering van de Woningwet van 1901 telde Nederland ongeveer 40 woningbouwverenigingen die zonder overheidssteun opereerden.
Woningwet
In 1890 liet de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, kortweg ’t Nut genoemd, een onderzoek uitvoeren om te zien hoe de diverse woningbouwverenigingen het tot dan toe gedaan hadden. Het rapport van dit onderzoek kreeg als titel De arbeiderswoningen in Nederland. In 1896 publiceerde ’t Nut een vervolgrapport, Het vraagstuk der volkshuisvesting, opgesteld door H.L. Drucker, H.B. Greven en J. Kruseman, waarin een pleidooi werd gehouden voor leningen of garanties van de overheid om de problemen met de volkshuisvesting op te lossen. Volgens de rapporteurs waren veel woningen erg slecht, ze drongen aan op afbraak en herbouw van oude buurten en nieuwbouw in stadsuitbreidingsgebieden. Onder druk van de sociale beweging (socialisten en liberale burgerij van protestantse en katholieke huize, die zich ‘de verheffing van het volk’ ten doel stelden) ontstond er een uitgebreide maatschappelijke discussie. Het Kabinet-Pierson baseerde de Woningwet van 1901 vrijwel geheel op de ideeën uit dit rapport. Aan de gesignaleerde misstanden moest de Woningwet een einde maken.
Voorschriften en verordeningen
De Woningwet van 1901 maakte het voor woningbouwverenigingen mogelijk om overheidssteun te ontvangen. In de meeste gemeenten werden toenéén of meerdere woningbouwverenigingen opgericht, ook ontstonden de eerste gemeentelijke woningbouwverenigingen. De verenigingen gingen voortvarend te werk en begonnen met het bouwen van vooral arbeiderswoningen. Om in aanmerking te komen voor het ontvangen van overheidssteun moest een woningbouwvereniging uitsluitend werkzaam zijn in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting en toegelaten zijn door de Minister van Volkshuisvesting. Dat maakte overheidsinmenging mogelijk op het gebied van de volkshuisvesting. Er kwamen voorschriften en verordeningen m.b.t. de inrichting, bouw en de brandveiligheid van de woningen. Tegelijkertijd kregen de gemeenten de mogelijkheid om tegen de wil van particuliere eigenaren een woning onbewoonbaar te verklaren. Ook konden zij overgaan tot onteigening en krotopruiming.
Zaandijk
In de Zaanstreek gingen wonen en werken sinds eeuwen samen. Directeur en arbeider woonden vlak bij de fabriek. In een karakteristiek Zaans houten huis, meestal groen. Deéén in z’n riante koopmanshuis, met goedjaarseind, aan de Zaan; de ander in een arbeidershuisje langs een molenpad. Dat was klein en bestond vaak niet meer dan uit een woonkamer en een keuken. Men sliep in bedsteden in de woonkamer. Achter het huis stond boven de sloot een klein vierkant houten huisje met daarin het toilet, het zogenaamde ‘secreet’. Elk toilet werd door meerdere gezinnen gebruikt. De sloot stond in verbinding met andere sloten, waarin de was werd gedaan en waarin de melkboer zijn bussen schoon maakte. De arbeidskrachten die nodig waren om de fabrieken draaiende te houden, moesten gehuisvest worden. In Zaandijk werd dat geconcentreerd bij de Hervormde Kerk. Er ontstond een zogenaamde arbeidersbuurt, ook wel Achter de Kerk genoemd, wel nog in de gebruikelijke houtbouw.
Eisen
Door gebrek aan onderhoud raakten de huizen in verval en omdat er weinig tot geen nieuwbouw was werden zij vaak dubbel bewoond. De slechte hygiënische omstandigheden hadden tot gevolg dat regelmatig besmettelijke ziekten uitbraken zoals cholera, tyfus en malaria. De Woningwet van 1901 gaf de gemeente de mogelijkheid verordeningen op te stellen, waaraan een woning minimaal moest voldoen. Die hadden dan betrekking op de afmetingen van de woning, de keuken en het toilet en op het aantal kamers en ramen. Bouwen in hout werd verboden , zodat na 1901 op een enkele uitzondering na uitsluitend stenen arbeiderswoningen werden gebouwd.
Aanvankelijke tegenwerking
De woningnood in Zaandijk komt op 9 februari 1918 in de gemeenteraad ter sprake. Er dreigen vijftien gezinnen door omstandigheden buiten hun schuld uit hun woning te worden gezet. Er zijn echter geen woningen beschikbaar. Ondanks de heersende woningnood en de schrikbarende staat van reeds bestaande woningen, staat de gemeente afwijzend tegenover de bouw in eigen beheer. Argument van B en W: “Een bron van onaangenaamheden” en bovendien zijn er “weinig gemeenten die zelf hebben gebouwd. “De motie: “De raad spreekt zich in principe uit voor gemeentelijke woningbouw en verzoekt B en W met voorstellen te komen tot het bouwen van arbeiderswoningen” wordt met 5 tegen 2 (SDAP) stemmen verworpen.
Eerste stap
Het is 1918, het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog, woningbouw in Zaandijk blijft een zaak van particulier initiatief. De gemeente wendt zich op 28 maart 1918 tot de pas “door eenige belangstellende heeren “opgerichte (1906) Bouwmaatschappij Nieuw Leven met het verzoek om de bouw van woningen ter hand te nemen voor huurders met een inkomen tot 22 gulden per week. Nieuw Leven besluit begin juli 1918 tot de bouw van twaalf arbeiderswoningen en vier ‘betere’ (voor onderwijzers en gemeenteambtenaren) op het land van Haremaker, ten noorden van de Parkstraat’ en vraagt daarvoor een voorschot van 107.155 gulden aan bij de gemeente. Op 9 september 1918 en 10 januari 1919 gaat de gemeente “ten behoeve van de volkshuisvesting en uitsluitend voor woningbouwverenigingen “over tot de aankoop van grond van de eigenaren Gerrit Schipper en Pieter IJff (tussen de Simon Gammersloot, de Nieuwe Vaart en de Tuinsloot), “grond, zodanig gelegen dat behoorlijke aansluiting kan worden verkregen aan het bestaande stratennet in de gemeente.”
Impuls
Ondertussen is er nog steeds niets gebouwd. Op 7 april 1918 slaan “belangstellenden (arbeiders) zelf de hand aan den ploeg “en richten op initiatief van D. Bakker en S. van Hoorn de woningbouwvereniging Zaandijk op, die prompt op 16 december 1918 een voorschot voor het bouwen van 61 woningen aan de gemeente vraagt en dat op 11 juni 1919 bijstelt tot 65.000 gulden voor de aankoop van gronden en 378.000 voor de bouw van 63 woningen. Inmiddels is er een nieuwe raad geïnstalleerd, waarin de SDAP de meerderheid heeft en nu komt er schot in de zaak. Op 24 september 1919 wordt het voorschot verleend voor de bouw van 63 woningen en 1 winkel. En: “het was mede onder dezen aandrang, dat de woningbouwvereniging ‘Nieuw Leven’ tot bouwen overging.”
Uiteindelijk
Voordat de Rode Buurt tot stand komt, moeten er heel wat plooien worden glad gestreken en ambtelijke molens malen langzaam: de grond moet eerst door de gemeente worden aangekocht; dat moet worden goedgekeurd door de Inspecteur der Volksgezondheid; Nieuw Leven en Zaandijk moeten met bouwplannen komen; die moeten weer worden goedgekeurd door de gemeente en de Inspecteur; vervolgens moet de gemeente wachten op goedkeuring van het voorschot door het Rijk. Pas dan kan het geld voor de bouw aan de woningbouwverenigingen beschikbaar worden gesteld. Maar Rijk en gemeenten houden controle. Een goede volkshuisvesting bevordert de volksgezondheid en gaat de criminaliteit tegen. Daarentegen mogen de woningen ook weer niet te luxe zijn: “Waterclosets enz. behoeven niet aan een arbeiderswoning te zijn.”De huur van een woning “moet tenminste 1/6 a 1/7 van het gezinsinkomen bedragen, vermeerderd met dat van de helft van zijn inwonende kinderen.”De lonen van de arbeiders in de periode rond de Eerste Wereldoorlog bedroegen tussen de 1400 en 2100 gulden per jaar.
Perikelen
Op 15 december 1920 vraagt Zaandijk een verhoging van het bouwvoorschot met 87.000 gulden bij de gemeente aan vanwege de duurder geworden materialen. Die werkt mee en leidt het verzoek verder. Maar op 6 april 1921 wordt het besluit afgewezen door de minister van Arbeid. Het tekort moet maar in de verhoging van de huren worden gevonden.
Daaraan voorafgaand, bij het verlenen van de opdracht tot de bouw van de 64 woningen aan de architekten Gulden en Geldmaker te Amsterdam, ligt de minister ook al dwars. Hij constateert belangenverstrengeling: wethouder C. Bakker van Zaandijk is tegelijkertijd procuratiehouder bij de firma Gulden en Geldakker, derhalve wordt goedkeuring aan het verstrekken van een voorschot onthouden. Maar de raad van Zaandijk ziet geen bezwaar: de opdracht was al verstrekt voordat Bakker bij de firma in dienst trad. De minister haalt bakzeil.
Op 9 maart 1921 is de bouw van de woningen -ontworpen door Gulden en Geldmaker en gebouwd onder toezicht van de gemeentearchitect R. Kwist- zo ver gevorderd dat betaald kan worden wat nodig is. Dan ontstaat er discussie tussen Kwist, gemeente en Rijk over de hoogte van zijn honorarium: vastgesteld moet eerst worden welke werkzaamheden hij heeft verricht.
In juni 1921 zijn de 12 woningen van Nieuw Leven in de Karl Marxstraat en de 64 van Zaandijk voltooid: 32 in de Karl Marxstraat, 9 in de Goeman Borgesiusstraat, 16 in de Domela Nieuwenhuisstraat en 7 in de P.L. Takkade. De S. van Houtenstraat is pas in 1965 tot stand gekomen als verbindingsweg tussen de P.L. Takkade en de Goeman Borgesiusstraat, dus binnen de reeds bestaande Rode Buurt.
Stilte voor de storm
In het jaarverslag van 1922 constateert Zaandijk tevreden dat het een rustig jaar is geweest en is trots op de 64 woningen qua inrichting en afwerking. De gemeente heeft een aanvullend voorschot verleend in tegenstelling tot het vorige jaar. Maar gelukkig kon daarin worden voorzien via een lening bij de Bank van Nederlandse Gemeenten. De huurder van het winkelhuis moest wegens huurschuld worden uitgezet en als een huis dubbel bewoond wordt, moet extra huur worden betaald. Er is nog steeds woningnood in Zaandijk, hetgeen de vereniging voor de vraag stelt of er nog meer woningen moeten worden gebouwd. Als een woning vrij komt wil de gemeente dat weten. Dit recht wordt ontleend aan een raadsbesluit van 24 september 1919 als bijkomende voorwaarde bij de verlening van voorschotten. Op 28 augustus 1922 komt de woning Karl Marxstraat 21 vrij en de gemeente eist die op voor onderwijzer Tromp.
Conflict
Op 24 februari 1925 verschijnt er een ingezonden brief van de woningbouwvereniging Zaandijk in De Zaanlander met als kop: De naasting der Woningbouwvereeniging “Zaandijk” en als subkop: Een ondoordacht voorstel. – De geschiedenis der exploitatie. “Zaandijk” verdedigt zich. Inhoud: conflict met de gemeente over het ontstaan en de omvang van het exploitatietekort en het weigeren door het Rijk van een verhoogde bijdrage.
Eind juni van datzelfde jaar reageert de gemeente in De Zaanlander onder de kop: De Gestie aan de Woningbouw-Vereniging “Zaandijk” en de subkop: Welke eischen B. en W. stellen en wat de vereniging daarop te antwoorden heeft. Inhoud: de gemeente heeft zelf een onderzoek gedaan naar het inkomen van de huurders en is op basis daarvan tot de slotsom gekomen dat deze meer huur kunnen betalen. Reactie van Zaandijk: de gegevens van de gemeente doen vermoeden “dat die berekend zijn op het bruto inkomen en niet gerekend is op verschillende uitgaven welke in de belasting mogen worden afgetrokken (dit is door ons wel gedaan), waardoor de berekende inkomens door Uw College beduidend zullen verminderen. “Het wordt een compromis: de huren gaan tussen 5 en 7 gulden per week en het winkelhuis doet 14 gulden. Het is uitstel van executie. Op 13 juni 1925 volgt een raadsbesluit: wegens het exploitatietekort neemt de gemeente de 64 woningen over van Zaandijk en brengt die onder in een eigen stichting.