Mijn herinneringen gaan meestal over Zaandijk. Maar och, ons dorp was klein, in de jaren vijftig. Nog steeds wel, gelukkig. Alleen een beetje jammer dat ze daar in het eens zo mooie Westzijderveld heel veel nieuws en niet altijd fraais hebben gebouwd. Tja, de mensen moeten toch ergens wonen, hoor ik baggeraars, bouwers en makelaars zeggen…
Men spreekt tegenwoordig over Guisveld. Dat schijnt burgemeester Oosterbaan ooit te hebben bedacht. Hoe dan ook, vroeger noemden we het gewoon Westzijderveld. Aan de overkant van de Zaan Oostzijderveld. Eenvoud is het kenmerk van het ware, zei Boerhave en die kon het weten.
Vanuit ons kleine Zaandijk kwamen wij natuurlijk vaak genoeg over de grenzen, in Wormerveer, Westzaan, of Koog. Dat “aan de Zaan” zeggen Zaankanters er nooit bij, waar zou het anders aan moeten liggen, aan de Vecht zeker.
In de Koog had je de Waakzaamheid. Zo sprak men dat echter niet uit. De waakse maid, zeiden de mensen. Die jongens, die letten nooit op – die maiden, die waren wel waaks…. Het gebouw staat er nog steeds, zij het dan zonder de niet bijzonder fraaie aanbouw van begin vorige eeuw. Zoals het station, het postkantoor, de Nutsspaarbank, de korfbalclub – zo deelden we ook het café-restaurant annex zaal met de Kogers. Een eigen zaal had Zaandijk niet meer, lang geleden was er De Zwaan, maar dat was ten prooi gevallen aan de uitbreiding van de chocoladefabriek TOC. Teun Oly & Co. Er was nooit iets voor in de plaats gekomen. Bioscoop Oenen was wat te klein, ongeschikt voor feesten. Dus als er iets was, toog je naar de Koog. Ver was het niet gelukkig, vlak vóór de Kogersluis. Het was makkelijk te belopen. Zelfs als de sluis open was, (of noem je dat nou dicht?) konden voetgangers (die van de andere kant dan) erdoor. Een fraai staaltje ontwerp, voorgoed verloren, met die mooie trappetjes. Op de website van Zaanstad zijn wat fotootjes te vinden, daarop zie je de brug van de sluis in geopende toestand, compleet met die treetjes en de diagonale strepen die in werkelijkheid rood waren. Leuk om weer eens te zien. Geopend op 4 mei 1940, staat er wat laconiek bij. Zouden ze het nog gevierd hebben, op die dag? Een week later had men andere zorgen…
De hele boel is gesloopt en gedempt in 1978. Ja, toen zat ik in Canada, internet en email had je nog niet, ik wist van niets, ik kon niet ingrijpen…Die trappetjes waren erg handig. Brug open, kon je er toch door, op weg naar Ons Huis, of verder. Wie die prachtige constructie had bedacht, staat op de website niet vermeld. Althans, dat dacht ik eerst. Maar als je dat witte rechthoekje op de foto flink uitvergroot, dan zie je het wel! N.V. P.M. Duyvis & Co. Het was een pronkstuk van de plaatselijke machinefabriek.
Voor mijn gevoel hoort dat stuk Koog, tot de sluis, nee, tot de Boschjesstraat, ook nog een beetje bij Zaandijk. Daar, in Ons Verpleeghuis, toch ook zo’n gezamenlijk instituut, ben ik geboren….
Eens zag ik in de Waakzaamheid Ramses Shaffy optreden, Ramses in zijn hoogtijdagen. Hoog, Sammy, kijk omhoog Sammy.
Een hele tijd daarvóór moest ik dat ook, omhoog kijken.
Dat was in 1962 en in die dagen werd de jaarlijkse kerstfuif van het Zaanlands Lyceum gevierd in de Waakzaamheid, aardig centraal gelegen in de Zaanstreek toch. Wij voerden een toneelstuk op: De Koppelaarster (The Matchmaker), van Thornton Wilder. Mijn oudere broer Niek speelde een rijke handelaar in veevoeder of zoiets, ikzelf had de niet onaardige bijrol van een soort zwerverstype dat een baantje aanneemt in de winkel van de welgestelde ondernemer. Een veel ouder persoon natuurlijk dan mijn vijftien jaren van toen, dus moest er flink worden geschminkt en werd er een pruik op mijn kop gezet.
Op de foto zie je de scène van het sollicitatiegesprek. Wij hadden destijds een speciaal schoolfonds waaruit professionele aankleding kon worden bekostigd. Zo werd het dan decors van Beijne en grimeur van Michels, beide uit Amsterdam.
Aldus kwam het dat Michels een zekere Richard van Helvoirt Pel had gestuurd. Een opmerkelijke man, kun je wel zeggen. Hij is later een soort cultfiguur geworden, die zeer bekend was in de wereld van theater en televisie. Wij moesten hem aanspreken met “meneer de grimeur”. Kapper vond hij een scheldwoord. Hij beklaagde zich, met een knipoog, dat hij nu naar Zaandijk moest. Sandaik, zei hij spottend. Hij kwam met de trein, stapte uit op Koog Zaandijk, om vervolgens door de Stationsstraat en de Hoogstraat naar de Waakzaamheid in de Koog te lopen. Maar hij bleef Sandaik zeggen. Bijna goed uitgesproken toch!
Achter de zaal was een trappetje, boven waren er twee piepkleine kleedkamertjes.
En het was er ijskoud, want het was in het begin van de roemruchte strenge winter van 62-63. In de zaal stond weliswaar een enorme potkachel te loeien (je kon er een sigaret mee aansteken, gewoon, aan de buienkant), maar de warmte bereikte die kleedhokjes nauwelijks. Richard mopperde wat over de primitieve omstandigheden. In stedelijke schouwburgen en Hilversumse studio’s was hij wel wat anders gewend…
De grimeur dreef ook graag de spot met amateurs. “Grote pest van amateurtoneel! Maak je van een jonge meid een prachtig oud dametje, holt ze weer als jonge kievit die bühne op….”
Mijn beurt kwam. Hij keek eens naar die reeds grote kop van mij en schudde wat mismoedig het hoofd. Wat moest hij daar nou mee… Toch begon hij ijverig met kwastjes, flesjes, sponsjes, totdat hij een penseel pakte en gebood: kijk omhoog. Ik gehoorzaamde braaf en gooide het hoofd achterover. Hoongelach was mijn deel. Amateurs! riep zei de grimeur wanhopig. Dan, niet onvriendelijk, “met je ogen naar boven rollen, weet je wel, alsof je je verveelt.” Zo kon hij met zijn penseeltje een mooi zwart randje aanbrengen. “Nu omlaag kijken.” Dat ging gelukkig goed.
Bij Thalia, mijn tegenwoordige vereniging, kunnen we ons zulke professionele grimeurs niet permitteren; in eigen beheer met onze dames gaat het ook prima. En als ze zeggen kijk omhoog, dan weet ik precies wat ze bedoelen. Want ik had een unieke leermeester….
Daar in die goeie ouwe Waakzaamheid, lang geleden.
Bovenin de nu verdwenen aanbouw was ook een zaaltje, waar vergaderingen en kleinere feesten en partijen werden gehouden. Mijn vroegste herinneringen aan die ruimte zijn van rond 1955, toen ik bij Simson gymde. Ook al zo’n gedeelde vereniging van onze dorpen. Een groot succes was het niet, dat turnen van mij, want ik was een stijve hark, toen al. Er was een jaarlijkse uitvoering, vanzelfsprekend in de Waakzaamheid, waar alle ouders en oma’s en opa’s en tantes en ooms naar toe werden gesleept. Wij moesten, met een groepje kleintjes, het podium op, voor een ringoefening. Ik viel er half uit vandaan. Een begeleider greep net op tijd in, gelach in de zaal. Zo had ik toch het publiek een beetje vermaakt….
Ik was ook een beetje afgeleid door een jongen die heel bovenin, hoog boven de bühne, op een stoel, op een soort balkonnetje zat. Ik dacht dat dat voor straf was of zo. Maar nu vermoed ik dat hij vanuit die positie de belichting regelde. Het was allemaal nog niet zo hightech in die dagen.
Het leukste van die uitvoeringen was dat er dan in dat bovenzaaltje films werden gedraaid, voor alle deelnemertjes die op dat moment niet hun kunsten vertoonden. De hele avond Dikke en Dunne, Charlie Chaplin, Abott en Costello, en ook wel Franse komieken — dan stond er aan het eind Fin in plaats van The End. Je leerde ook nog een beetje vreemde talen. Wat een feest, en het duurde tot twaalf uur, middernacht, behalve oud en nieuw de enige keer dat je zo laat op was.
Er hing in die ruimte een heel specifieke geur, een mengsel, denk ik, van rook, bier, zweet, en wie weet hoeveel andere zaken die zich in de loop van vijftig of zestig jaar aan wanden en plafonds hadden vastgeklampt.
Ergens midden jaren negentig kwam ik voor het eerst weer eens terug in het zaaltje. Wij traden op met het Amsterdams Smartlappenkoor, voor een of andere club met snelle auto’s, dure pakken en kennelijk veel geld. Waar eens de hele avond de Dikke en de Dunne werd gedraaid, was toen onze kleedruimte.
Er was in veertig jaar niets veranderd – en het rook er nog precies hetzelfde.
In smartlappen waren die snelle heren en dames niet geïnteresseerd, er werd nauwelijks geluisterd. We mochten wel gewoon meedrinken, later, in de bar beneden in die aanbouw. De geringe belangstelling voor onze zangkunsten werd hun vergeven.
De bakstenen aanbouw, ook de bovenzaal met het erkertje, het is allemaal gesloopt, voorgoed verdwenen. Maar de rest van het complex, dat moet blijven. Laat geen sloper met zijn hamer in de buurt komen.
Waakzaamheid blijft geboden.
Cees Voort