Dit verhaaltje moet zich afgespeeld hebben omstreeks 1942/1943, want het auto- en treinverkeer werd nog niet belemmerd door geallieerde vliegtuigen, die toen nog alleen ’s nachts vlogen. Jongens van mijn leeftijd werden door de Gemeente gevraagd om mee te helpen bij het plukken van peultjes/boontjes op een boerderij in Heiloo, omdat er geen personeel meer was. Wij konden op die manier een zakcentje bijverdienen en bovendien werd er tussen de middag een maaltijd aangeboden.
We vertrokken ’s ochtends vroeg met de trein naar Heiloo en vandaar ging het met een vrachtwagen naar een boerderij, die even buiten Heiloo lag. Wij kwamen daar geen boer of boerin tegen, maar wel wat Duitse militairen, die op de boerderij waren gelegerd. Wat opviel was dat zij zwarte pakken droegen, een soort politie-uniformen en op hun pet zat een doodskop. Zij waren van het SS Totenkopf Regiment, een keurcorps van de Duitse Wehrmacht. Ze maakten een lugubere indruk op ons en ze hadden echt onbetrouwbare koppen.
We moesten ons melden bij een Hollandse man, die uitlegde wat we moesten gaan doen. Er waren grote velden vol met bonenstruiken en de bedoeling was, dat wij de peulen zouden plukken. We kregen allemaal een jutezak mee en als er een zak vol was, moest je die bij die man afgeven, die de inhoud woog en het gewicht achter je naam invulde. Het was best wel zwaar werk en bovendien nogal warm. Omdat het mooi weer was, bleven we buiten eten, aan de rand van een breed water. Het Noordhollands kanaal, denk ik.
Er kwam zo’n Duitse soldaat bij ons langs en ik denk dat hij zei dat hij vis ging eten. Hij ging verderop aan het water staan en gooide zo’n steelhandgranaat in het water. Een harde knal en we schrokken geweldig en renden weg. Even later zagen we allemaal dode vissen voorbijdrijven! Een idiote kerel eigenlijk.
Na het eten gingen we verder met plukken, maar het schoot niet op. De struiken waren geel geworden en de bonen hadden bijna geen gewicht. Toch maar doorplukken. Totdat één van ons zei “jongens, we doen af en toe wat stenen onderin de zakken om wat gewicht te krijgen” en dat hielp: ineens hadden we veel meer kilo’s achter onze naam!
Naderhand werden de zakken met bonen verkocht aan de Koogse groentenwinkels, die ze aan hun klanten konden slijten. Ik hoorde later, dat er ook een paar zakken terecht waren gekomen bij Buijs, die een groentenhal had op de Rozenstraat; hij was daar niet blij met de inhoud, hoorde ik later van mijn moeder….