Bladerend in het prachtige boek “Klandizie’ kom ik de namen van de achtereenvolgende huurders van het pand Leliestraat 55 tegen (o.a. Frikke Molenaar). Echter, de eerste huurder was kapper Tuijn, die circa 1935/1936 een kapperszaak op dit adres begon. Mijn vriendjes en ik kwamen daar vaak binnen, niet om geknipt te worden, maar om te vragen naar lege odeurflesjes, die zo lekker roken. We vulden ze met water.
Begin 1940 was kapper Tuijn van de ene op andere dag vertrokken. Ik kan mij niet herinneren, dat de inventaris ook weg was, maar wel dat wij hem tot april 1945 niet meer zagen. Tot de bevrijding een feit was. Staande aan de kop van de Leliestraat zagen we militairen aankomen, voorafgegaan door enkele motorrijders. Het was blijkbaar de voorhoede, van hetgeen er komen zou. Ze reden op Matchless motoren en zaten geheel naar voren op de benzinetank en hadden om hun middel een heel brede leren riem. Ik hoorde later dat zij dat deden om hun nieren te sparen. Heel indrukwekkend om te zien. Daarna verschenen nog wat voertuigen. Veel geklap en gejuich natuurlijk.
Op een gegeven moment zwenkte een gevechtswagen de Leliestraat in en reed tussen de mensenmenigte door naar Leliestraat 55! De wagen stopte precies voor de deur. Het was kapper Tuijn, die boven op de wagen stond! Eerst herkenden wij hem niet maar even later barstte toch het gejuich los! Een moment om nooit te vergeten.