Vodduhhhhh, vodduhhhhh, ik geef de hoogste waar voor vodduhhhhh! Dat was een uitroep, die om de zoveel weken door onze straat galmde, meestal vooraf gegaan door het luiden van een bel, die aan het stuur van zijn bakfiets hing. De man werd ook wel lorrenboer genoemd. Vreemd genoeg had de man het altijd over ‘de hoogste waar’ in plaats van ‘hoogste waarde’ maar ik denk dat het eerste beter in het gehoor lag.
Hij was een echte straathandelaar, die de huisvrouwen kende, die vodden hadden aan te bieden en meestal stonden zij in de deuropening al klaar, om ‘zaken te doen’.
De lompen deed hij allemaal in een juten zak en sloeg daarna een haak in de rand van de zak. De haak zat onderaan een ouderwets weeginstrumentje, de unster genaamd, die hij aan zijn riem droeg. Je hoort dit woord nog weinig, maar in kruiswoordpuzzels komt je het nog vaak tegen.
Mijn generatiegenoten zullen het woord unster nog wel herkennen. De haak zat vast aan een sterke metalen veer en hoe zwaarder de zak woog, hoe meer de veer uit elkaar werd getrokken. Aan de zijkant van de veer zat een schaalverdeling in kilogrammen, waarop grof het gewicht werd aangegeven van de vodden die te koop werden aangeboden.
Ook de voddenboer is, gelijk de schillenboer, uit het straatbeeld verdwenen en alleen de herinnering blijft voortleven. Het was vaak niet veel hetgeen de voddenboer betaalde. Je was echter van de rommel af en het geld dat je kreeg was meegenomen.